Lijdend voorwerp + Meewerkend voorwerp

Lijdend voorwerp
Doelen: 
Ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin vinden.
Ik weet wat het lijdend voorwerp is en kan deze in een zin vinden.

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lijdend voorwerp
Doelen: 
Ik kan de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp in een zin vinden.
Ik weet wat het lijdend voorwerp is en kan deze in een zin vinden.

Slide 1 - Tekstslide

Het meisje heeft een boterham gesmeerd.
Wat is de persoonsvorm?
A
het meisje
B
heeft
C
een boterham
D
heeft gesmeerd

Slide 2 - Quizvraag

Het meisje heeft een boterham gesmeerd.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
het meisje
B
heeft
C
een boterham
D
heeft gesmeerd

Slide 3 - Quizvraag

Het meisje heeft een boterham gesmeerd.
Wat is het onderwerp?
A
het meisje
B
heeft
C
een boterham
D
heeft gesmeerd

Slide 4 - Quizvraag

Het meisje heeft een boterham gesmeerd.

pv = heeft
wg = heeft gesmeerd
ow = het meisje


Welk zinsdeel blijft er over?

Slide 5 - Tekstslide

Het meisje heeft een boterham gesmeerd.

pv = heeft
wg = heeft gesmeerd
ow = het meisje

Het zinsdeel dat overblijft is 'een boterham'.

Als je vraagt wat + wg + ond krijg je als antwoord 'een boterham': Wat heeft het meisje gesmeerd?


Slide 6 - Tekstslide

Lijdend voorwerp



wie/wat + gezegde + onderwerp

De vrouw beklimt de berg.
Hij maakt zijn huiswerk.
We hebben het feest uitgesteld.


Slide 7 - Tekstslide

Bjorn heeft een voetbal gevonden.
Wat is het lv?
A
Bjorn
B
heeft
C
heeft gevonden
D
een voetbal

Slide 8 - Quizvraag

Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen.
Wat is het lv?
A
Bart, Kees en Ben
B
een cadeaubon
C
vorige week
D
wilden gaan kopen

Slide 9 - Quizvraag

Die mooie jas heb ik gisteren bij Zara gekocht.
Wat is het lv?
A
Die mooie jas
B
heb gekocht
C
ik
D
bij Zara

Slide 10 - Quizvraag

Oma leest haar kleinkinderen een spannend verhaal voor.
Wat is het lv?
A
Oma
B
haar kleinkinderen
C
een spannend verhaal
D
leest voor

Slide 11 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp

Oma leest haar kleinkinderen een spannend verhaal voor.

pv = 
wg = 
ow = 
lv = 
mv = 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Meewerkend voorwerp:

Aan/voor wie + wg + ow + lv?

Ik heb jou gisteren de foto laten zien.
pv = 
wg = 
ow = 
lv = 
mv = 



Slide 14 - Tekstslide

Carolien heeft haar oude kleding aan Sanne gegeven.

Mv kan beginnen met aan of voor, maar dat hoeft niet.
Als het niet met aan begint, kun je het ervoor zetten. En als er wel aan staat, kun je het weglaten:

Carolien heeft Sanne haar oude kleding gegeven.
(de volgorde van de woorden verandert dan wel)

Let op: voor is vaak niet zo makkelijk weg te laten:
Joris heeft een bosje bloemen gekocht voor Fleur.




Slide 15 - Tekstslide

De directeur gaf haar een compliment.
Wat is het mv?
A
De directeur
B
gaf
C
haar
D
een compliment

Slide 16 - Quizvraag

De werknemer liet ons zijn nieuwe website zien.
Wat is het mv?
A
De werknemer
B
ons
C
liet zien
D
zijn nieuwe website

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag!

H.4 Grammatica - Lijdend voorwerp

H.5 Grammatica - Meewerkend voorwerp

Je maakt altijd eerst opdracht 1 en 2. Vervolgens maak je de overige opdrachten volgens je eigen leerroute.

Slide 18 - Tekstslide