Fictie hoofdstuk 2 en 3

FICTIE
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

FICTIE

Slide 1 - Tekstslide

Fictie hoofdstuk 2 en 3
Lees eerst de  theorie in je boek op blz.  88 en blz. 131
Maak daarna deze LessonUp

Slide 2 - Tekstslide

Welke van de onderstaande uitspraken klopt?
A
Het thema van een verhaal is een terugkerend element.
B
Het thema van het verhaal is het abstracte begrip waar het verhaal om draait.
C
Het thema van het verhaal is een tastbaar begrip in het verhaal met een betekenis.
D
Het thema van het verhaal is datgene wat de hoofdpersoon wil bereiken.

Slide 3 - Quizvraag

Geef een voorbeeld
van een thema
in een verhaal

Slide 4 - Woordweb

Thema en motieven

Thema = een abstract begrip dat aangeeft waar het verhaal over gaat, waar de schrijver je over na wil laten denken.


Motieven = terugkerende, betekenisvolle elementen in het verhaal.

Slide 5 - Tekstslide

Thema=hoofdgedachte van een verhaal 
Door na te denken over de titelverklaring, het motto, de manier waarop personages, gebeurtenissen en ruimtes met elkaar te maken hebben en de motieven kom je erachter waar het in het verhaal echt om draait. Zo bepaal je het thema van het boek.
Voorbeeld uit De belofte van Pizza: 
De Nederlands-Marrokkaanse Sammy uit een achterstandswijk moet zich handhaven tussen de kakkers op het lyceum in Amsterdam-Zuid en moet de belofte aan zijn broer waarmaken (en zo de familie-eer redden) dat hij zijn havo-diploma gaat halen.

Slide 6 - Tekstslide

Motieven= terugkerend verhaalelement
Een motief is een verhaalelement dat steeds terugkeert. (herhaling) Door motieven ontstaat er een patroon in het verhaal.
Voorbeelden van motieven:
liefde, verraad, boete, wraak, dansschoenen, dood, verlies, oedipusmotief (personage haat zijn vader en wil geliefd zijn bij zijn moeder) , enz.



Slide 7 - Tekstslide

Motto
Een motto is een citaat, spreuk of dichtregel die voor in het boek staat. Hiermee duidt de auteur vaak de bedoeling van het boek aan.
Voorbeeld: 
Mano Bouzamour, De belofte van Pisa:
‘Ik zal hoop ik aan jou alles kunnen toevertrouwen, zoals ik het nog aan niemand gekund heb.’ - Anne Frank


Slide 8 - Tekstslide

Hoe wordt het citaat voorin een boek genoemd?
A
thema
B
motto
C
motief
D
moraal

Slide 9 - Quizvraag

Welke van de onderstaande uitspraken klopt?
A
Het thema van een verhaal is een terugkerend element.
B
Het thema van het verhaal is de hoofdgedachte van het verhaal.
C
Het thema van het verhaal is een tastbaar begrip in het verhaal met een betekenis.
D
Het thema van het verhaal is datgene wat de hoofdpersoon wil bereiken.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een motief?
A
een terugkerend element in een verhaal
B
de hoofdgedachte van het verhaal
C
datgene wat voorin het boek geschreven staat
D
de reden waarom de hoofdpersoon iets doet

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

Weektaak 39 afgerond

Slide 13 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de schrijfstijl?

Slide 14 - Open vraag

Als je het hebt over stijl van een schrijver, bedoel je alles wat opvallend is aan zijn taalgebruik. Als je een beoordeling van de stijl van een schrijver moet geven, let je op:
  1. Zijn de zinnen kort of lang?
  2. Gebruikt de schrijver veel/weinig bijvoeglijke en/of zelfstandige naamwoorden?
  3.  Is de tekst moeilijk of makkelijk geschreven?
  4.  Gebruikt de schrijver vaak de lijdende/bedrijvende vorm (de bedrijvende vorm is directer, zorgt voor meer beleving)?
  5. Is de tekst in de verleden/tegenwoordige tijd geschreven? De tegenwoordige tijd zorgt voor meer betrokkenheid, de verleden tijd schept wat meer afstand.
  6.  Heeft de schrijver een voorkeur voor bepaalde leestekens? Puntjes (….) bijvoorbeeld kan je gebruiken om spanning op te wekken.
  7.  Maakt de schrijver veel gebruik van ironie? De schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt. Hij spot met bepaalde zaken of zichzelf (zelfspot) en maakt veel gebruik van neologismen (nieuwe woorden) en stijlmiddelen als overdrijvingen, understatements en beeldspraak.

Slide 15 - Tekstslide