2.4 De Mol

2.4 De Mol
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2.4 De Mol

Slide 1 - Tekstslide

Molrekenen
Herhaling:
  • Atoommassa's
  • Molecuulmassa's
Nieuw:
  • Meten of Tellen?
  • Significantie
  • Rekenen aan reacties

Slide 2 - Tekstslide

Relatieve atoommassa

Slide 3 - Tekstslide

Gemiddelde atoommassa (relatieve atoommassa)
Koolstof is ~ 99% C-12 
en ~ 1% C-13
De gemiddelde massa is dus 
(12 x 0,99) + (13 x 0,01) = 12,01 u

Slide 4 - Tekstslide

Gemiddelde atoommassa

Slide 5 - Tekstslide

1,5 km
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 6 - Quizvraag

12 pizzapunten
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 7 - Quizvraag

dichtheid van zwavelzuur
is 1,02 g/L
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers?
1,23
A
1
B
2
C
3

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers?
0,0030
A
1
B
2
C
4
D
5

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers?
1,20*10^3
A
1
B
2
C
3
D
6

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers?
80000
A
1
B
4
C
5
D
8

Slide 12 - Quizvraag

Rond af op 2 significante cijfers
1449
A
1,4*10^3
B
14*10^3
C
1,5*10^3
D
15*10^3

Slide 13 - Quizvraag

Rond af op 2 significante cijfers
0,00117
A
1,1*10^2
B
1,2*10^3
C
12*10^-3
D
1,2*10^-3

Slide 14 - Quizvraag

10 gram = ... mg
A
0,010
B
0,10
C
1000
D
10000

Slide 15 - Quizvraag

5,0 m3 = ... L
A
5,0*10^-3
B
5,0*10^3
C
50
D
5,0*10^9

Slide 16 - Quizvraag

250 mL = ... L
A
0,250
B
2,50
C
2500
D
250000

Slide 17 - Quizvraag

9800 kg/m3 = ... g/L
A
9800
B
9,8
C
9,8*10^6
D
980

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste wetenschappelijke notatie?
0,0009
A
9*10^3
B
9*10^4
C
9*10^-3
D
9*10^-4

Slide 19 - Quizvraag

In een maatcilinder heb je 50,00 mL spiritus afgemeten. Je hebt de massa bepaald: 42,5 gram. Bereken de dichtheid van de spiritus.
A
0,9
B
0,85
C
0,850
D
0,8500

Slide 20 - Quizvraag

Pim weegt 3,355 g zetmeel af. Joost gebruikt een andere weegschaal. Joost weegt 3,2 g zetmeel af. Hoeveel gram zetmeel hebben ze samen?
A
7
B
6,5
C
6,6
D
6,555

Slide 21 - Quizvraag

Rekenen aan reacties
Een opgave uit het boek van vorig jaar:




Waar komt die "massa-verhouding" toch vandaan?

Slide 22 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
Antwoord: van de molecuulmassa's!





Dus met het PSE kun je zelf de reactieverhoudingen uitrekenen!
HCl+NH3NH4Cl
molecuulmassa
36,46 u
17,03 u
53,50 u
massa-
verhouding
36,46
(≈ 37)
17,03
(≈ 17)
53,50
(≈ 54)

Slide 23 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
Dus 36,46 g HCl en 17,03 g NH3 maken 53,50 g NH4Cl





"Omzetting" komt in latere hoofdstukken terug
HCl+NH3NH4Cl
aantal moleculen
1
1
1
aantal "mol"
x mol 
x mol 
x mol
"omzetting"
-x
-x
+x

Slide 24 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
Nog zo'n opgave van vorig jaar:

Deze is ietsje anders...

Slide 25 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
Deze heeft een paar coëfficiënten, en dat beïnvloed de verhoudingen
2Mg+O22MgO
massa
2 x 24,31 u
32,00 u
2x 40,31 u
massa-
verhouding
48,62
(≈ 48,6)
32,00
(≈ 32)
80,62
(≈ 80,6)

Slide 26 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
Dus 48,62 g Mg en 32,00 g O2 maken 80,62 g MgO






2Mg+O22MgO
aantal moleculen
2
1
2
aantal "mol"
2x mol 
x mol 
2x mol
"omzetting"
-2x
-x
+2x

Slide 27 - Tekstslide

De Mol
1 mol is 
aantal u 
in 1 g
Dus
1 u = 1 g/mol
Je kunt hier zelfs mee rekenen als je niet precies weet hoe groot een mol is!

Slide 28 - Tekstslide

Stappenplan molrekenen
1. Noteer eerst gegevens en het gevraagde
2. Schrijf de reactievergelijking op en maak hem kloppend (coëfficiënten zijn de molverhoudingen!)
3. Reken het gegeven om naar mol
4. Reken om naar het aantal mol van de gevraagde stof
5. Reken dit om naar de gevraagde eenheid
6. Controleer ALLES!

Slide 29 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
Als ik 20,0 g salmiak wil produceren, hoeveel gram  waterstofchloride heb ik dan nodig?
massa
molecuulmassa
aantal mol

Slide 30 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
1. Schrijf op, 2. Maak de reactievergelijking (en kloppend!)
HCl+NH3NH4Cl
massa
? g
STAP 1
20,0 g
STAP 1
molecuulmassa
aantal mol
STAP 2

Slide 31 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
3. Reken de mol uit van het gegeven
HCl+NH3NH4Cl
massa
? g
20,0 g
molecuulmassa
53,50 g/mol
aantal mol
20,0/53,50 
= 0,374 mol
STAP 3

Slide 32 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
4. Reken de mol uit van het gevraagde
HCl+NH3NH4Cl
massa
20,0 g
molecuulmassa
53,50 g/mol
aantal mol
0,374 mol

STAP 4
20,0/53,50 
= 0,374 mol

Slide 33 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
5. Reken het gevraagde uit in de juiste eenheid
HCl+NH3NH4Cl
massa
36,46 x 0,374
= 13,63 g 
STAP 5
20,0 g
molecuulmassa
36,46 g/mol
53,50 g/mol
aantal mol
0,374 mol
20,0/53,50 
= 0,374 mol

Slide 34 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
6. En dan nog even controleren
HCl+NH3NH4Cl
massa
36,46 x 0,374
= 13,63 g 
17,03 x 0,374
= 6,366 g
20,0 g
molecuulmassa
36,46 g/mol
17,03 g/mol
53,50 g/mol
aantal mol
0,374 mol
0,374 mol
20,0/53,50 
= 0,374 mol

Slide 35 - Tekstslide

Een paar oefenopgaafjes...
a Hoeveel gram overeenkomt met 30 mmol chloorgas, Cl2
b Hoeveel kmol overeenkomt met 2,0x105 gram aluminiumchloride (AlCl3).
c. Hoeveel mol overeenkomt met 200 mg calciumnitraat Ca(NO3)2
d. Hoeveel mol overeenkomt met 3,0 ton stikstofdioxide, NO2 (1 ton=1000kg).
e. Hoeveel mg overeenkomt met 2,0x10-4 mol bariumfosfaat. Ba3(PO4)2
f. Hoeveel mol overeenkomt met 0,82 kg ethaan (C2H6)
g. Hoeveel kg overeenkomt met 3,0x107 mol calciumhydroxide Ca(OH)2.
h. Hoeveel mmol stikstofgas overeenkomt met 20 mg stikstofgas, N2
i. Hoeveel g overeenkomt met 46 mmol kaliumsulfide, K2S.
j. Hoeveel mmol overeenkomt met 0,030 gram natriumfluoride, NaF.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
Als ik 20,0 g magnesium heb, hoeveel gram magnesiumoxide kan ik dan produceren?
massa
20,0 g
?
molecuulmassa
"omzetting"
-2x
-x
+2x
aantal mol
2Mg+O22MgO

Slide 38 - Tekstslide

Reactieverhoudingen
Voorbeeld: de verbranding van propaan






C3H8+7O23CO2+4H2O
massa
44,10 u
7 x 32,00 u
3 x 44,01 u
4 x 18,02 u
massa-
verhouding
44,10
(≈ 44)
224,00
(≈ 224)
132,03
(≈ 132)
72,08
(≈ 72)

Slide 39 - Tekstslide

Lize heeft 500 gram water.
Hoeveel gram zuurstof heeft dezelfde hoeveelheid zuurstofatomen?
A
500
B
444
C
563
D
188

Slide 40 - Quizvraag

De molecuulmassa in u en de molaire massa in gram zijn gelijk
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quizvraag

Hoeveel mol barium-ionen en hoeveel mol zuurstof-ionen zitten er in 0,0250 mol bariumoxide?
A
0,0250 mol en 0,0500 mol
B
0,0500 mol en 0,0250 mol
C
0,0250 mol en 0,0250 mol
D
0,0250 mol en 0,100 mol

Slide 42 - Quizvraag

Wat heeft meer massa:
Eén mol IJzer of één mol Zink?
A
Eén mol IJzer
B
Eén mol Zink

Slide 43 - Quizvraag

O (zuurstofatoom)
O2(molecuul)
H2O
AgCl
C6H12O6
32,00u
16,00 u
143,32u
180,16 u
18,02u

Slide 44 - Sleepvraag

Van gram naar mol, dus ...... de molaire massa.
A
delen door
B
vermenigvuldigen met

Slide 45 - Quizvraag

De molaire massa van Fe2O3 is
159,69 g/mol.
Hoeveel weegt 3,53mol?
A
45,2 g
B
106 g
C
226 g
D
564 g

Slide 46 - Quizvraag

Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
Deeltje 1 is een: 
Deeltjes 1 heeft de formule:
Dit deeltje gebaseerd op beryllium, met het symbool Be.
kern
molecuul
ion
elektronenwolk
Be2+
Be2-
2 e- te weinig
2 e- te veel

Slide 47 - Sleepvraag

De molaire massa van glucose (C6H12O6) is 180,16 g/mol.
Hoeveel mol is 550g?
A
0,323 mol
B
3,05 mol
C
9,91 mol
D
9,91*10^4mol

Slide 48 - Quizvraag

Er moet dus 2,45 mol N2 ontstaan.
Hoeveel mol NaN3 is er dan nodig?

A
2 mol NaN3
B
2/3 mol NaN3
C
2,45 : 3 x 2 = 1,63 mol NaN3
D
2,45 : 2 x 3 = 3,68 mol NaN3

Slide 49 - Quizvraag

De molaire massa van Na2O is
61,979 g/mol.
Hoeveel mol is 64g?
A
0,97 mol
B
1,0 mol
C
1,6*10^2 mol
D
4,0*10^3 mol

Slide 50 - Quizvraag

Ik snap de mol nu (iets) beter
A
Ja
B
Nee
C
De mol? Wat is dat?

Slide 51 - Quizvraag

Reactieverhoudingen
Voorbeeld: de verbranding van propaan






C3H8+7O23CO2+4H2O
massa
44,10 u
7 x 32,00 u
3 x 44,01 u
4 x 18,02 u
massa-
verhouding
44,10
(≈ 44)
224,00
(≈ 224)
132,03
(≈ 132)
72,08
(≈ 72)

Slide 52 - Tekstslide



Thijs besluit in een afgesloten camper van 6,0 x 2,5 x 3,0 m te gaan koken op propaangas. Het gasstel verbruikt hierbij 700 gram zuurstof per uur. De MAC-waarde van CO2 is 1,00 g per m3. Hoe lang duurt het, voordat de MAC-waarde overschreden wordt? Geef je antwoord in gehele seconden.

Slide 53 - Open vraag