Samenvatting H11 + uitleg (1 februari)

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoe heten de uiteinden
van een magneet?
A
Plus en Min
B
Noordpool en Zuidpool
C
Rood en Wit
D
Alle 3 zijn goed

Slide 2 - Quizvraag

Welke uitspraken over een
magneet zijn juist?
A
Gelijk polen trekken elkaar aan.
B
Ongelijke polen stoten elkaar af.
C
Ongelijke polen trekken elkaar aan.
D
Geen van deze is juist.

Slide 3 - Quizvraag

Wat doet een reedcontact als je er een magneet bij houdt?
A
Licht geven.
B
De magneet aantrekken.
C
Zorgen voor een gesloten stroomking.
D
Geluid geven.

Slide 4 - Quizvraag

uitleg
Een reedcontact is een magneetschakelaar.
Als je er een magneet bij houdt, dan sluit de schakelaar.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een eigenschap
van een elektromagneet?

Je kunt een elektromagneet...
A
Aan- en uitzetten;
B
Noord- en zuidpool snel omwisselen;
C
sterker of minder sterk maken;
D
Alle drie deze eigenschappen

Slide 6 - Quizvraag

Er zijn 3 manieren om een elektromagneet sterker maken.
Welke hoort er NIET bij?
A
Een spoel met dikker koperdraad
B
Een spoel met meer windingen
C
Grotere stroomsterkte door de spoel
D
Een ijzeren kern in de spoel

Slide 7 - Quizvraag

uitleg
een sterkere elektromagneet krijg je met:
- meer windingen op de spoel;
- groter stroom door de spoel;
- een ijzeren kern in de spoel.

Slide 8 - Tekstslide

Bij inductie ontstaat stroom met
een magneet een spoel en beweging.
Hoe zit het met de beweging?
A
De spoel beweegt wel, de magneet niet
B
De magneet beweegt , de spoel niet
C
De magneet en de spoel staan allebei stil
D
De magneet beweegt of de spoel beweegt.

Slide 9 - Quizvraag

Welke zijn spanningsbronnen
met wisselspanning?
A
Windmolen Generator
B
Zonnepaneel Windmolen
C
Powerbank Zonnepaneel
D
Generator Powerbank

Slide 10 - Quizvraag

uitleg
wisselspanning krijg je met magneetspoel en beweging.
Vaak een draaiende beweging zoals bij generator = dynamo
Spanningsbronnen met wisselspanning: 
stopcontact, windmolen, aggregaat, generator

Slide 11 - Tekstslide

Welke zijn spanningsbronnen
met gelijkpanning?
A
Accu Dynamo
B
Windmolen Zonnepaneel
C
Powerbank Generator
D
Powerbank Zonnepaneel

Slide 12 - Quizvraag

De oplader van je telefoon zet 230 V om in 5 V. Hoe heet het apparaat dat de spanning verandert?
A
condensator
B
diode
C
elektromagneet
D
transformator

Slide 13 - Quizvraag

De oplader van je telefoon zet wisselspanning om in gelijkspanning. Welk onderdeel zorgt hiervoor
A
condensator
B
diodes
C
diodes EN condensator
D
elektromagneet

Slide 14 - Quizvraag

uitleg
Bekijk je leerboek, blz 94 afbeelding 11.9

Slide 15 - Tekstslide

Wat doen de diodes in de oplader?
A
positieve spanning omzetten in negatieve
B
negatieve spanning omzetten in positieve
C
schommelingen in de spanning weghalen
D
geen van deze

Slide 16 - Quizvraag

Wat doet de condensator in de oplader?
A
positieve spanning omzetten in negatieve
B
negatieve spanning omzetten in positieve
C
schommelingen in de spanning weghalen
D
geen van deze

Slide 17 - Quizvraag

Hoe schrijf je kort dat de primaire spoel 300 windingen heeft?
A
np=300
B
ns=300
C
np=300V
D
ns=300V

Slide 18 - Quizvraag

uitleg
Leer de symbolen bij een transformator!


Zie ook je leerboek blz 96, afbeelding 11.21
UpnpUsns

Slide 19 - Tekstslide

Wat betekent
bij een transformator.
UP
A
Aantal windingen vaa de primaire spoel
B
Omhoog
C
Spanning
D
Spanning over de primaire spoel

Slide 20 - Quizvraag

Welke onderdelen heb je nodig om een transformator te maken?
A
alleen een spoel
B
alleen een ijzeren kern
C
een spoel en een ijzeren kern
D
twee spoelen en een ijzeren kern

Slide 21 - Quizvraag

Bij een transformator weet je:

Wat is hier de vergrotingsfactor
Up=230VUs=23V
A
0,1
B
10
C
23
D
230

Slide 22 - Quizvraag

uitleg
de vergrotingsfactor vind je door
- hoge spanning delen door lage spanning
OF
- grote aantal windingen delen door kleine aantal windingen

Slide 23 - Tekstslide

Bij een transformator weet je:

Wat is hier de vergrotingsfactor
np=50ns=25000
A
0,002
B
50
C
500
D
25000

Slide 24 - Quizvraag

Een transformator heeft
een ijzeren kern.
Waarom is de kern van ijzer?
A
ijzer is een goede geleider van elektriciteit
B
ijzer is een goede geleider van warmte
C
ijzer kun je magnetisch maken
D
ijzer is zwaar

Slide 25 - Quizvraag

Bij een transformator weet je:

Wat is hier de vergrotingsfactor
np=15000Up=230Vns=5000
A
3
B
22
C
65
D
geen van deze

Slide 26 - Quizvraag

Bij een transformator weet je:

Wat is hier de vergrotingsfactor
Up=360ns=36000Us=48V
A
7,5
B
100
C
750
D
geen van deze

Slide 27 - Quizvraag

Bij een transformator weet je:

Vergrotingsfactor is 3, hoe groot is ?
np=15000Up=230Vns=5000
US
A
3× zo klein als 230 V
B
3× zo groot als 230 V
C
Gelijk aan 230 V
D
Antwoord A en B kunnen allebei

Slide 28 - Quizvraag

uitleg
bij de spoel met de meeste windingen hoort de hoge spanning

Omdat        minder windingen heeft,
is de spanning secundair 3× zo klein.
ns

Slide 29 - Tekstslide

Bij een transformator weet je:

Vergrotingsfactor is 7,5 hoe groot is ?
Up=360ns=36000Us=48V
np
A
7,5 keer zo klein als 36000
B
7,5 keer zo groot als 36000
C
gelijk aan 36000
D
antwoord A en B kunnen allebei

Slide 30 - Quizvraag

Wat doet een transformator?
A
de spanning verhogen of verlagen
B
wisselspanning omzetten in gelijkspanning
C
gelijkspanning omzetten in wisselspanning
D
al deze antwoorden zijn juist

Slide 31 - Quizvraag

uitleg
de transformator verandert spanning.
Om wisselspanning om te zetten in gelijkspanning gebruik je diodes en een condensator
in je telefoonoplader zitten: transformator EN diodes EN condensator

Slide 32 - Tekstslide

Hoe zit het met
spanning bij een transformator?
A
primair = gelijkspanning secundair = gelijkspanning
B
primair = wisselspanning secundair = wisselspanning
C
primair = gelijkspanning secundair = wisselspanning
D
primair = wisselspanning secundair = gelijkspanning

Slide 33 - Quizvraag

Bij een transformator heb je aan één kant een hoge spanning en aan de andere kant een lage spanning. Hoe zit dat?
A
De hoge spanning is altijd bij de spoel met de minste windingen
B
De hoge spanning is altijd bij de spoel met de meeste windingen
C
De hoge spanning is altijd bij de primaire spoel.
D
De hoge spanning is altijd bij de secundaire spoel.

Slide 34 - Quizvraag

huiswerk voor woensdag
WB Blz 44 Maken opg. 1, 3 t/m 7, 9, 10b 
Doorkruisen 2, 8, 10a, 10c

WB blz 48 Maken opg. 2, 3a, 3c, 5
Doorkruisen 1, 3b, 4, 6, 7  

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide