Modale werkwoorden

Modale werkwoorden
Tegenwoordige tijd
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Modale werkwoorden
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal:
ik weet

Slide 2 - Open vraag

ich weiß
Vertaal:
jullie mogen (toestemming)

Slide 3 - Open vraag

ihr dürft
Vertaal:
zij lust

Slide 4 - Open vraag

sie mag
Vervoeg de modale werkwoorden.
(mogen) Er ........... seine Lehrerin nicht.

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg de modale werkwoorden:

(kunnen) Ich ............... gut kochen

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg de modale werkwoorden.
(können) Ihr ........... heute nicht ins Kino gehen.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeg de modale werkwoorden.
(mogen) Ihr ........... heute nicht ins Kino gehen.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

modale werkwoorden
Hunde _____ mit in diesen Park.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

modale werkwoorden
Meine Mutter _____ eine neue Hose kaufen.
A
möchte
B
möcht
C
mochte
D
möchten

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

modale werkwoorden
In Restaurants _____ er auch mit Kreditkarte zahlen.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

modale werkwoorden
Sander ...... (kan) dir helfen.
A
kann
B
könnt
C
können
D
kannst

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(lusten) ..... du Spinat?
A
mögst
B
möge
C
magst
D
mage

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de ik-vorm van het modale werkwoord können?
A
kann
B
kannt
C
könn
D
könnt

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

modale werkwoorden
Ihr ...... (kunnen) es nicht sehen
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Modale werkwoorden
Ich ..... (mag) es euch nicht sagen
A
dürfen
B
darf
C
dürft
D
dürf

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moet) Ich ....... meine Zähne putzen.
A
muss
B
müss
C
musse
D
müsse

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?
A
moeten
B
durven
C
mogen ( aardig vinden)
D
mogen ( toestemming hebben)

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er ...... wann der Zug abfährt.
A
wisst
B
weiß
C
wussten
D
weißt

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wir ..... (moeten) unser Heft nicht vergessen, sagte der Lehrer.

Slide 21 - Open vraag

müssen
Du ......... (moet) zu Hause bleiben weil unser Paket kommt.

Slide 22 - Open vraag

musst