H3 - Y en EN

BONJOUR

  • Y en EN
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

BONJOUR

  • Y en EN

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Dus...
Y en EN zijn onpersoonlijke voornaamwoorden.
Ze vervangen plaatsen en dingen

- EN vervangt de + zelfstandig naamwoord

- Y vervangt alle andere voorzetsels + zelfstandig naamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld
Elle parle de l'école.
-> Elle en parle. 
-> Elle n'en parle pas.

Il reste dans sa chambre.
-> Il y reste.
-> Il n'y reste pas

Slide 4 - Tekstslide

Plaats in de zin van EN en Y
De voornaamwoorden EN en Y staan altijd voor de persoonsvorm! (Behalve wanneer er een heel werkwoord in de zin staat.)
J'en ai envie!

Slide 5 - Tekstslide

Heel werkwoord
Als er een heel werkwoord in de zin staat, dan komen Y en EN daarvoor!
-> Elle veut en parler
-> Il veut y rester.

Slide 6 - Tekstslide

Voorzetsel en de werkwoorden
Het voorzetsel in de zin waaraan je kunt zien of je EN of Y moet gebruiken, is altijd gekoppeld aan een werkwoorden. Leer dus goed uit je hoofd welke voorzetsels bij welke werkwoorden horen. ZIE OPDRACHT 14ab!!

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden:
Répondre à= anwoorden op
Participer à = meedoen aan
Door het voorzetsel à weet je dat je de zin/zinsdeel moet vervangen door Y.
Bijvoorbeeld:
Tu réponds à l'invitation de Monique? = Oui, j'y réponds.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het juiste antwoord?
Je parle de ma voiture.
A
J'y parle.
B
J'en parle.
C
Je y parle.
D
Je en parle.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord?
Nous travaillons à la maison.
A
Nous en travaillons.
B
Nous travaillons en.
C
Nous y travaillons
D
Nous travaillons en.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord?
Tu veux retourner au Japon?
A
J'y veux retourner.
B
Je veux y retourner.
C
J'en veux retourner.
D
Je veux en retourner.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord?
Ils sont allés au Maroc.
A
Ils y sont allés.
B
Ils sont y allés.
C
Ils en sont allés.
D
Ils sont en allés.

Slide 12 - Quizvraag

Il est content de son travail?
(denk aan hoofdletter en punt)

Slide 13 - Open vraag

Nous avons parlé de la crise.

Slide 14 - Open vraag