20 minuten Zelfstandig werken + vragen over huiswerk
10 minuten Stil werken/zelfstandig werken
15 minuten Huiswerk afmaken
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
les 3
Korte terugblik vorige les
- wortelverband
15 minuten Uitleg exponentieel verband
20 minuten Zelfstandig werken + vragen over huiswerk
10 minuten Stil werken/zelfstandig werken
15 minuten Huiswerk afmaken
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel:
- je weet wat een exponentieel verband is
- je kunt een exponentieel verband herkennen
- je kunt rekenen met een exponentieel verband
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een exponentieel verband?
Standaard formule:
Variabel=begingetal x groeifactor variabel
var=bg⋅gfvar
Slide 3 - Tekstslide
Korte samenvatting
Wat is een exponentieel verband?
Hoe bepaal je een groeifactor
Hoe herken je een exponentieel verband
Slide 4 - Tekstslide
timer
10:00
Begrijp je de uitleg dan ga je zelfstandig aan het werk met opgave 33 tm 37
Je werkt in STILTE !!!
Gelegenheid voor extra uitleg en vragen over huiswerk
Slide 5 - Tekstslide
Uitleg theorie
Slide 6 - Tekstslide
weet je nog...
toename van 23% ... vermenigvuldigingsfactor 1,23
toename van 2,3% ... vermenigvuldigingsfactor 1,023
afname van 16% ... vermenigvuldigingsfactor 0,84
afname van 1,6% ... vermenigvuldigingsfactor 0,984
Slide 7 - Tekstslide
Exponentiële groei
Als iets per tijdseenheid met een percentage toeneemt
N=b⋅gt
b=begingetal
g= groeifactor
t= tijd
Slide 8 - Tekstslide
Tabellen en groei
25003125=1,25
Als de toename exponentiëel is, is het getal onder iedere keer met dezelfde factor vermenigvuldigd. Als de delingen hetzelfde zijn, is de toename exponentiëel.
t
0
1
2
3
4
N
1280
1600
2000
2500
3125
20002500=1,25
16002000=1,25
12801600=1,25
Alle delingen zijn gelijk dus er is exponentiële toename
Slide 9 - Tekstslide
Tabellen en groei
25003125=1,25
De formule die bij de tabel hoort is:
t
0
1
2
3
4
N
1280
1600
2000
2500
3125
20002500=1,25
16002000=1,25
12801600=1,25
N=1280⋅1,25t
Letter beneden
het getal onder de 0 in de tabel
de groeifactor (de deling van de getallen)
de letter bovenin de tabel
Slide 10 - Tekstslide
Lineaire of exponentiële groei
t
0
1
2
3
N
50
60
72
86,4
t
0
1
2
3
N
8
12
16
20
Welke verband hoort bij de tabel?
Slide 11 - Tekstslide
Lineaire en exponentiele groei
7286,4=1,2
t
0
1
2
3
N
50
60
72
86,4
N=50⋅1,2t
t
0
1
2
3
N
8
12
16
20
6072=1,2
5060=1,2
dus exponentiële groei
Slide 12 - Tekstslide
Lineaire en exponentiele groei
7286,4=1,2
Er komst steeds 4 bij dus lineaire groei
t
0
1
2
3
N
50
60
72
86,4
N=50⋅1,2t
t
0
1
2
3
N
8
12
16
20
6072=1,2
5060=1,2
1620=1,25
1216=1,333...
Geen exponentiële groei.
N=8+4⋅t
Slide 13 - Tekstslide
Interpoleren en extrapoleren
jaar
1997
2001
2005
2017
aantal
3052
4163
4955
5211
Interpoleren: bij een serie waarnemingsgetallen een tussenliggende waarde schatten
Extrapoleren: bij een serie waarnemingsgetallen een waarde schatten die buiten de serie getallen ligt
Slide 14 - Tekstslide
Interpoleren en extrapoleren
jaar
1997
2001
2005
2017
aantal
3052
4163
4955
5211
4163−3052=1111
Hoeveel waren er in 2000?
Tussen 1997 en 2001
per jaar
in 3 jaren
dus in 2000
1111:4=277,75
277,75×3=833,25
3052+833,25=3883,25
dus in 2000 zijn er ongeveer 3883
Slide 15 - Tekstslide
Interpoleren en extrapoleren
jaar
1997
2001
2005
2017
aantal
3052
4163
4955
5211
5211−4955=256
Hoeveel zijn er in 2020?
Tussen 2005 en 2017
per jaar
in 3 jaren
dus in 2020
256:12=21,333...
21,333...×3=64
5211+64=5275
dus in 2020 zijn er ongeveer 5275
Slide 16 - Tekstslide
Je kan het!
Enkele oefeningen...
Slide 17 - Tekstslide
De groeifactor per kwartier is 4, de groeifactor per uur is dan
A
4
B
16
C
256
Slide 18 - Quizvraag
De groeifactor per maand is 0,89 de groeifactor per jaar is dan
A
0,247
B
0,792
C
0,89
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de groeifactor in deze formule?
N=3000⋅0,7t
A
N
B
3000
C
0,7
D
t
Slide 20 - Quizvraag
Groeifactor 0,95
A
95
B
5
C
10
D
15
Slide 21 - Quizvraag
Bereken de groeifactor:
A
x0.5
B
:2
Slide 22 - Quizvraag
Groeifactor 2,5
A
25 %
B
150%
C
250%
D
2,5%
Slide 23 - Quizvraag
Groeifactor 1,02
A
20
B
2
C
0,2
D
5
Slide 24 - Quizvraag
A
De groeifactor is 3
B
Er is geen groeifactor
C
De groeifactor is 0,33333......
D
De groeifactor is 12
Slide 25 - Quizvraag
Welke stelling over de 2 grafieken hiernaast is waar
1
2
A
Beide grafieken hebben dezelfde groeifactor
B
Beide grafiek hebben een groeifactor groter dan 1
C
Beide grafieken hebben dezelfde beginwaarde
D
Grafiek 2 heeft dezelfde groeifactor als grafiek 1, alleen dan negatief.
Slide 26 - Quizvraag
Geeft deze tabel exponentiële groei weer?
A
ja, begingetal 5, groeifactor 10
B
Nee, de groeifactor is niet steeds zelfde
C
Ja, begingetal 5, groeifactor 3
D
Nee, tabel begint niet bij 0
Slide 27 - Quizvraag
De groeifactor is 0,9. Het neemt elke keer af met ..... %