In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 6 quiz ter voorbereiding voor de toets
Slide 1 - Tekstslide
De staatsschuld is €466 miljard. Dat is 66% van het bbp. Hoe groot is het bbp?
Slide 2 - Open vraag
Als het bbp daalt, is er sprake van:
A
Recessie
B
Crisis
C
Veel werk
D
Toename van de totale productie van een land
Slide 3 - Quizvraag
De overheid heeft een schuld van 373 miljard. Het bbp is 632 miljard. Bereken de staatsschuld in een percentage van het bbp.
Slide 4 - Open vraag
nationaal inkomen
A
het inkomen van de koning
B
de som van alle inkomens in de wereld
C
de som van alle inkomens
D
de som van alle inkomens in een land
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een aftrekpost bij de inkomstenbelasting?
A
hypotheekaflossing
B
hypotheekrente
Slide 6 - Quizvraag
Jeanet verdient €35.000,- per jaar. Hoeveel belasting moet zij betalen? Basistarief 37,35% tot €68.507,- Toptarief 49,50% boven de €68.507,-
Slide 7 - Open vraag
Juist of onjuist?
Het belastbaar inkomen wordt hoger door de aftrekposten.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quizvraag
De overheid hanteert verschillende uitgangspunten bij het heffen van belastingen. Welke uitgangspunt geldt bij het heffen van inkomstenbelasting in ons land?
A
het belastingbeginsel
B
het draagkrachtbeginsel
C
het profijtbeginsel
D
het solidariteitsbeginsel
Slide 9 - Quizvraag
Guido heeft € 68.000 aan spaargeld. Er geld een heffingsvrij vermogen van €50.000. Over de rest van zijn spaargeld betaalt hij over het fictieve rendement van 1,9% belasting: 31%. Bereken de vermogensrendementsheffing die hij in box 3 moet betalen. (euro-teken, 2 decimalen).
Slide 10 - Open vraag
Ahmed is bezig met de inkomstenbelasting. Hij beschikt al over de volgende gegevens. • Belasting box 1 € 16.780 • Belasting box 3 € 570 • Heffingskortingen € 2.943
Bereken het bedrag dat Ahmed aan inkomstenbelasting moet betalen.