Engels unit 3 lesson 3, alle woorden

Engels

What does 'department store' means?

1. Winkelcentrum
2. Warenhuis
3. Een markt
4. Kringloop winkel

What does 'zipper' means?

1. Potlood
2. Etui
3. Rits
4. Gulp

What does 'swimming trunks' means?

1. Badpakken
2. Bikini's
3. Zwembandjes
4. Zwembroeken

What does 'refund' means?

1. Terugbrengen
2. Meegeven
3. Terugbetalen
4. Opgeven

What does 'fitting room' means?

1. Paskamer
2. Slaapkamer
3. Winkelkamer
4. Etalage

What does 'escalator' means?

1. Rollator
2. Lift
3. Ontsnapping
4. Roltrap

What does 'expensive' means?

1. Goedkoop
2. Duur
3. Welvarend
4. Kwaliteit

What does 'tracksuit' means?

1. Zwempak
2. Joggingpak
3. Ruimtepak
4. Volgpak

What does 'receipt' menas?

1. Gekregen
2. Bonnetje
3. Wegbrengen
4. Recept

What does 'to go window shopping' means?

1. Kijken naar artikelen maar niks kopen.
2. Kijken naar de poppen in de etalages.
3. Ergens een drankje halen.
4. Uiteten gaan.

Which words do you think are quite difficult?