HA3A 20. September

Herzlich Willkommen
20. September 2021
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen
20. September 2021

Slide 1 - Tekstslide

Programm für heute
  • Organisatorisches 
  • Hausaufgaben 
  • Grammatik Wiederholung 
  • Grammatik neu
  • Höraufgaben
  • Hausaufgaben

Slide 2 - Tekstslide

Organisatorisches
  • Examenblad.nl (itslearning) 
  • Woordenboek DE-NL
  • Huiswerk (maak- en leerwerk)

Slide 3 - Tekstslide

Hausaufgaben: Aufgabe 8.2
1. ausschalten
2. Werbung
3. ohne mich
4. im Fernsehen
5. vor dem Fernseher
6. hasse
7. schützen
8. traut



9. nervt
10. verzweifelt
11. jeden Tag
12. Wiederholung
13. spannend  
14. weinen  
15. Fernbedienung 


Slide 4 - Tekstslide

Hausaufgaben: Aufgabe 3.5 
1. eine regionale Zeitung.
2. einen neuen Twitter-Account.
3. dieses alte Modell.
4. mein 80-jähriger Opa, einen neuen Laptop.
5. seit einem halben Jahr, ein eigenes Smartphone.
6. Für solche modernen Geräte.
7. Jeder neue Kunde, ein schönes Geschenk.
8. In diesem tollen Webshop.
9. allen treuen Mitgliedern, eine kurze E-Mail.
10. in das (ins) neueröffnete Computerspielemuseum.




Slide 5 - Tekstslide

Naamvallen
In het Duits kennen we vier naamvallen.
Er bestaan drie groepen naamvallen:
          1. der-Gruppe
          2. ein-Gruppe
          3. null-Gruppe

Slide 6 - Tekstslide

De eerste naamval (Nominativ) gebruik je bij het .....
  • onderwerp (wie/wat+gezegde)                                                                                De kleine hond blaft. - Der kleine Hund bellt.

Slide 7 - Tekstslide

De vierde naamval (Akkusativ) gebruik je bij ...
  • het lijdend voorwerp (wie/wat+gezegde+onderwerp)                                  De bakker bakt het brood. = Der Bäcker backt das Brot. 

Slide 8 - Tekstslide

De vierde naamval gebruik je ook na de volgende voorzetsels:
  • durch (door) - Der Baum ist durch Blitzeinschlag abgebrannt.
  • für (voor) - Das ist für deinen Onkel.
  • ohne (zonder) - Ohne meinen Ausweis gehe ich nie auf die Straße.
  • um (om) - Fahren Sie hier um die Ecke. 
  • bis (tot) - Bis nächste Woche muss ich 300 Vokabeln lernen.
  • gegen (tegen) - Gegen diese Behauptung kann man nichts einwenden.
  • entlang (langs) - Wir sind die ganze Zeit den Fluss entlang gelaufen.

Slide 9 - Tekstslide

De derde naamval (Dativ) gebruik je bij ...
  • het meewerkend voorwerp (het zinsdeel waar je aan of voor voor kunt zetten)                                                                                                                                                                                                                        De man schenkt zijn vrouw een Mini Cooper.                                                                                                                                                          Der Mann schenkt seiner Frau einen Mini Cooper. 

Slide 10 - Tekstslide

De derde naamval gebruik je ook na de volgende voorzetsels:
  • aus (uit) - Hast du das Buch aus der Bibliothek? 
  • außer (behalve) - Außer meiner Freundin kamen alle zu spät.
  • bei (bij) - Meine Schwester wohnt bei meinem Vater. 
  • mit (met) - Die Schüler fahren mit dem Zug.
  • nach (naar, na) - Wir fahren nach Frankreich.
  • von (van, door) - Das Buch ist von mir. Der Dieb ist von der Polizei verhaftet worden.
  • seit (sinds) - Seit einem Jahr habe ich chronische Schmerzen.
  • zu (naar) - Ich gehe in Groningen zur Universität. Wir fahren zu meiner Oma.
  • gegenüber (tegenover) - Das Haus steht gegenüber einer Kirche.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een Adjektiv?
Adjektiv = bijvoeglijk naamwoord
      het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord        
      het betreft vaak een eigenschap of een kenmerk 
      staat (meestal) vóór het zelfstandig naamwoord


Voorbeeld: Mijn oom heeft een mooie, rode auto.  
Auf Deutsch: Mein Onkel hat ein schönes, rotes Auto.

Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan
1. Benoem alle geslachten
2. Bepaal de groep (der-, ein- of nul-groep)
3. Zoek de voorzetsels
4. Zoek het onderwerp (+1)
5. Zoek het lijdend voorwerp (+4)
6. Zoek het meewerkend voorwerp (+3)
7. Vul de juiste uitgangen in. 

Slide 13 - Tekstslide


Je ziet het woord 'ein' staan, dit betekent dat we te maken hebben met de ein-Gruppe.
Kijk in het rijtje onzijdig (o) bij de ein-Gruppe.
Welke naamval heeft 'ein gelb---- T-Shirt'? Doe daarvoor de hij/hem-proef.
Mein Bruder kauft ein süß__ Kuscheltier (o) für das Baby.
A
-en
B
-es
C
-e
D
-er

Slide 14 - Quizvraag



Im Unterricht arbeite ich zusammen mit mein__ nett__ Freundin zusammen.
A
meinem netten
B
meine nette
C
meiner netten
D
meinen netten

Slide 15 - Quizvraag


Er fährt mit dies__  exzellent__ Reporter (m) in Urlaub. 
Je ziet het woord 'diesem' staan, dit betekent dat we te maken hebben met de der-Gruppe.
Kijk in het rijtje mannelijk (m) bij de der-Gruppe.
Welke naamval heeft 'mit diesem gut---- Sänger'? 
Mit is een voorzetsels met de 3e naamval.
A
dieser exzellente
B
diesem exzellenten
C
dieser exzellenten
D
diese exzellenten

Slide 16 - Quizvraag

Null-Gruppe
De nul-groep (Null-Gruppe) is een groep binnen het naamvallensysteem, waarbij er geen voornaamwoord vóór een zelfstandig naamwoord staat. 
Dit betekent dat bijvoeglijke naamwoorden zonder de/het/een of ander woord bij een zelfstandig naamwoord staan. Je kunt meerdere bijvoeglijke naamwoorden achter elkaar hebben. Deze bijvoeglijke naamwoorden krijgen dan allemaal dezelfde uitgang.

Gemotiveerde slimme kinderen begrijpen, dat de wereld heel groot is.
Motivierte *schlaue * Kinder verstehen, dass die Welt sehr groß ist.

Slide 17 - Tekstslide

Overzicht alle groepen in één schema

Slide 18 - Tekstslide



Am Freitagabend trinke ich immer kalt__ still__ Wasser. 
A
kalte stille
B
kalter stille
C
kalten stillen
D
kaltes stilles

Slide 19 - Quizvraag



Mein Vater isst immer frisch__ Brot (o).
Staat hier een woord uit de der- of ein-Groep voor het bijvoeglijk naamwoord?
A
-en
B
-e
C
-es
D
-er

Slide 20 - Quizvraag

Hausaufgaben
  • Maak: opdr. 8.1 en 9.1 
  • Leer: woordjes A + B (DE-NL-DE)
  • Examenblad.nl: vmbo KB 2016; Tekst 4 en 5 + 5 moeilijke woorden per tekst!

Slide 21 - Tekstslide