Hoofdstuk 3 rekentrainer

Hoofdstuk 3 rekentrainer §3
Vandaag gaan we aan de slag met het berekenen van de brutowinst en de nettowinst
Afbeeldingen: Designed by Freepik
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 rekentrainer §3
Vandaag gaan we aan de slag met het berekenen van de brutowinst en de nettowinst
Afbeeldingen: Designed by Freepik

Slide 1 - Tekstslide

Wat is er aan de hand bij PostNL?

Slide 2 - Tekstslide

Lees de tekst
1. Onderstreep de woorden die je herkent van de vorige les.

2. Hoeveel euro was de omzet van PostNL vorig jaar?

3. Hoeveel minder winst had PostNL vorig jaar als je kijkt naar een jaar eerder?




Slide 3 - Tekstslide

Een ander woord voor de verkoopopbrengst in een periode is
A
Omzet
B
Bedrijfskosten
C
Inkoopwaarde
D
Kostprijs

Slide 4 - Quizvraag

Trudy is eigenaresse van een drogisterij. Het afgelopen jaar heeft ze voor haar zaak diverse uitgaven gedaan.
Welke uitgave behoort niet tot de bedrijfskosten?
A
advertentie in het wijkblad
B
huur van de winkel
C
inkoop van haarverzorgings-producten om te verkopen in de winkel
D
salaris voor twee partimeverkoop-medewerkers

Slide 5 - Quizvraag

Sleep het juiste woord naar het invulvak

In de drogisterij worden huisverzorgingsproducten, haarverzorgingsproducten, medicijnen en meer verkocht. 
De opbrengst van die verkoop noem je de                      . 
Brutowinst
Nettowinst
Omzet
Inkoopwaarde van de omzet
Bedrijfskosten

Slide 6 - Sleepvraag

Sleep het juiste woord naar het invulvak

Om winst te maken moet de winkelier de producten voor een lagere prijs inkopen dan de verkoopprijs in de winkel. De                                  is de inkoopprijs van alle verkochte producten in een bepaalde periode.                      . 
Brutowinst
Nettowinst
Omzet
Inkoopwaarde van de omzet
Bedrijfskosten

Slide 7 - Sleepvraag

Sleep het juiste woord naar het invulvak

De drogisterij moet natuurlijk ook open zijn. Daar zijn diverse uitgaven voor nodig. Dat zijn de                      .         
Brutowinst
Nettowinst
Omzet
Inkoopwaarde van de omzet
Bedrijfskosten

Slide 8 - Sleepvraag

Lees de tekst
Wie kan uitleggen waarom de omzet 3.2 miljard euro is en de winst maar 53 miljoen euro.

Waar komt dit verschil vandaan?

Slide 9 - Tekstslide

Doelen
  • Na deze les kun je de Brutowinst berekenen
  • Na deze les kun je de Nettowinst berekenen

Slide 10 - Tekstslide

2

Slide 11 - Video

01:35
Noem een voorbeeld van bedrijfskosten.

Slide 12 - Open vraag

02:09
Omzet - inkoopwaarde =
A
brutowinst
B
nettowinst

Slide 13 - Quizvraag

Brutowinst
- Omzet is de verkoopopbrengst in een bepaalde periode
Alle producten die je verkoopt moet je eerst inkopen. 
- Dat noem je de inkoopwaarde.
- Die inkoopwaarde moet je van de omzet afhalen om je brutowinst te berekenen. 

Formule:   omzet - inkoopwaarde = brutowinst

Slide 14 - Tekstslide

Brutowinst
Inkoopwaarde = € 175,-
Omzet = € 325,-
Wat is de brutowinst?

  • Omzet - inkoopwaarde = brutowinst
  • 325 - 175 = 150
  • Brutowinst = € 150,-

Slide 15 - Tekstslide

Brutowinst
  • Brutowinst = het verschil tussen omzet en inkoopwaarde
  • Formule: brutowinst = omzet - inkoopwaarde

Slide 16 - Tekstslide

Nettowinst of nettoverlies?
Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst (of nettoverlies)

Als de bedrijfskosten hoger zijn dan de brutowinst heb je een nettoverlies. Je komt dus onder de  € 0 uit.

Slide 17 - Tekstslide

Berekenen nettoresultaat (winst)
brutowinst – bedrijfskosten= nettowinst

Voorbeeld
Je brutowinst is in een week € 650. Je hebt € 350 bedrijfskosten. Bereken je nettowinst.
€ 650 – € 350 = € 300


Slide 18 - Tekstslide

Brutowinst en nettowinst samen
Omzet
Inkoopwaarde     -
Brutowinst
Bedrijfskosten    -                     
Nettowinst

Slide 19 - Tekstslide

Nettowinst

Omzet                € 60                              
Inkoopwaarde  € 15 - Brutowinst        € 45 Bedrijfskosten   € 15               Nettowinst         
?
€ 15 
€ 30
€ 45 
€ 60 

Slide 20 - Sleepvraag

Berekening brutowinst en nettowinst

Voorbeeld berekening nettowinst:

Een handelaar verkoopt kinderstoelen en zijn omzet is € 16.750

De inkoopwaarde is € 8.750

De bedrijfskosten zijn € 3.000


Bereken de nettowinst

  • Omzet                                          € 16.750
  • -inkoopwaarde                        €   8.750   -
  • = brutowinst                             €   8.000
  • -overige bedrijfskosten      €   3.000   -
  • =nettowinst                              €   5.000

Slide 21 - Tekstslide

Nettowinst
  • Nettowinst = winst die de winkelier overhoudt als alle kosten zijn betaald

  • Formule: nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten

Slide 22 - Tekstslide

Brutowinst en nettowinst

  • Omzet
  • Inkoopwaarde -
  • Brutowinst
  • Bedrijfskosten -
  • Nettowinst / verlies

Slide 23 - Tekstslide

Je omzet is 300 euro en je inkoopwaarde is 200 euro.
Wat is de brutowinst?
A
€ 200
B
€ 300
C
€ 100
D
€ 500

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen brutowinst en nettowinst?
A
De omzet
B
De inkoopwaarde
C
De bedrijfskosten
D
De afzet

Slide 25 - Quizvraag

Je spreekt van verlies als de nettowinst ......... is dan €0.
A
groter
B
kleiner

Slide 26 - Quizvraag

Brutowinst is €500,- Mijn bedrijfskosten zijn €300,-
Nettowinst = ...
A
€ 800,-
B
- € 200,-
C
€ 200,-
D
-€ 800,-

Slide 27 - Quizvraag

Aan de slag
We gaan aan de slag met de rekentrainer H3 §3 
blz. 77 van je boek

Ben je klaar? Maak je de rekentrainer van H3 §1 en §2

Slide 28 - Tekstslide

Brutowinst en Nettowinst
Omzet                 € 60                              
Inkoopwaarde   €  15           -            Brutowinst          € 45                                   Bedrijfskosten    €  15          -            Nettowinst          € ?

  • Vraag: Wat is mijn nettowinst?

  • Antwoord: De nettowinst is:               € 45 - € 15 = € 30


Slide 29 - Tekstslide

Van omzet naar winst:
Omzet - Inkoopwaarde = Brutowinst

Brutowinst - Bedrijfskosten = Nettowinst



Slide 30 - Tekstslide

De brutowinst is 4500 euro
De bedrijfskosten zijn 5500 euro
Is er sprake van nettowinst of nettoverlies?
A
nettowinst
B
nettoverlies

Slide 31 - Quizvraag

De brutowinst was € 10.000
De bedrijfskosten € 4.000
Hoeveel is de nettowinst?
A
€ 6.000
B
€ 10.000
C
€ 14.000
D
€ 4.000

Slide 32 - Quizvraag

Ik kan nu de brutowinst uitrekenen
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Ik kan nu de nettowinst uitrekenen
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Waar kan ik je nog mee helpen?

Slide 35 - Open vraag

Volgende les
Gaan we aan de slag met het uitrekenen van percentages %.

Je hebt hiervoor je device, rekenmachine, pen en Boek A nodig.

Slide 36 - Tekstslide

Formules §3

Brutowinst                          = omzet - inkoopwaarde omzet

Nettowinst (of verlies)        = brutowinst - bedrijfskosten 

Slide 37 - Tekstslide

Afzet en Omzet 
Je verkoopt op een dag 5 fietsen voor 
120 euro per stuk. 

Wat is mijn afzet?
Wat is mijn omzet? 
afzet
afzet is het aantal verkochte producten
Omzet
omzet = verkoopopbrengst 
Hoe bereken je de omzet?

Afzet(aantalverkochteproducten) x verkoopprijs = omzet 

Slide 38 - Tekstslide

Afzet en Omzet 
Je verkoopt op een dag 5 fietsen voor 
120 euro per stuk. 

Wat is mijn afzet? 5 fietsen
Wat is mijn omzet? 5 x 120 = 600 euro
afzet
afzet is het aantal verkochte producten
Omzet
omzet = verkoopopbrengst 
Hoe bereken je de omzet?

Afzet(aantalverkochteproducten) x verkoopprijs = omzet 

Slide 39 - Tekstslide

Afzet & omzet
Afzet:
  • het aantal producten dat je verkoopt
  • bijvoorbeeld: 14 muffins
Omzet:
  • het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten
  • (de inhoud van de kassa!!)

Slide 40 - Tekstslide

Omzet:
  • je hebt 14 muffins verkocht
  • ze kosten € 1,20 per stuk
  • wat is je omzet?


omzet =  afzet  x  verkoopprijs

Slide 41 - Tekstslide

Wat wordt de prijs?
Omzet:
  • je hebt 14 muffins verkocht
  • ze kosten € 1,20 per stuk
  • wat is je omzet?
  • 14 x 1,20 = € 16,80


omzet =  afzet  x  verkoopprijs

Slide 42 - Tekstslide

3.3 Wat wordt de prijs? (deel 2)
Omzet:
  • je hebt 14 frik.broodjes verkocht
  • ze kosten € 1,20 per stuk
  • wat is je omzet?
  • 14 x 1,20 = € 16,80


omzet =  afzet  x  verkoopprijs

Slide 43 - Tekstslide

Rekenen met procenten > getal uitrekenen als percentage bekent is. 
Formule= Getal : 100 x percentage dat je zoekt

Stel je hebt een 25 leerlingen in een klas. Dit getal is 100%. Er is 36 % ziek, hoeveel leerlingen zijn er dan ziek? 
De vraag is dan: hoeveel leerlingen = 36%?

25 : 100 x 36 = 9 leerlingen

Slide 44 - Tekstslide

Bereken 15% van 240.
A
30
B
20
C
36
D
50

Slide 45 - Quizvraag