Naamwoordelijk gezegde

Grammatica
Zinsdelen
Koppelwerkwoorden
Naamwoordelijk gezegde
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Zinsdelen
Koppelwerkwoorden
Naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

zinsdelen: ontleden
Herhaling

Slide 2 - Tekstslide

Stappenplan zinsdelen
  1. Persoonsvorm (vraagzin/ verander de tijd)
  2. Zinsdelen (zet strepen tussen de zinsdelen)
  3. Gezegde (alle werkwoorden in de zin + aan het/te)
  4. Onderwerp (Wie of wat + gez?)
  5. Lijdend voorwerp (Wie of wat + gez + o?)
  6. Meewerkend voorwerp (Aan wie/voor wie + gez + ow (+lv)?)



Slide 3 - Tekstslide

Van der Dam / heeft / 2K2 / een online les / gegeven. 
Van der Dam heeft een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 
Van der Dam heeft 2K2 een online les gegeven. 
werkw. gezegde
onderwerp
persoonsvorm
zinsdelen
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Sleepvraag

Martijn, de beste leerling uit de klas, had een tien voor zinsontleden.

In bovenstaande zin is “Martijn” het onderwerp.

A
Juist
B
Niet juist

Slide 5 - Quizvraag

Doel van deze les

  • Ik weet wat het naamwoordelijk gezegde is
  • Ik weet wat het verschil is tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde
  • Ik ken de koppelwerkwoorden


Slide 6 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde




Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin en aan het/te. Één van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.
werkwoordelijk deel
naamwoordelijkdeel
+

Slide 7 - Tekstslide

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen 



Slide 8 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
ZWABBELS 

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde



In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 10 - Tekstslide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?
Stel drie vragen:
Doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets?

Wat + pv + ow + overige werkwoorden?

Noteer het naamwoordelijk gezegde:
pv + [naamwoordelijk deel] + overige werkwoorden
1
2
3

Slide 11 - Tekstslide

Even oefenen
Noem de koppelwerkwoorden!

Slide 12 - Tekstslide

Wat hoort er bij het werkwoordelijk gezegde?
A
persoonsvorm + aan het/ te
B
persoonsvorm + onderwerp + aan het/te
C
persoonsvorm + voltooid deelwoord
D
alle werkwoorden uit de zin + aan het/te

Slide 13 - Quizvraag

Wat hoort er bij het naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk deel + naamwoordelijk deel
B
hulpwerkwoord
C
alle ww + aan het/te + wat er over het ow gezegd wordt
D
alle werkwoorden in de zin

Slide 14 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord?
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 16 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar
op een basisschool.

Tip! Bepaal of het ow iets doet of iets is.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quizvraag

Hij is naar huis
gegaan.

Tip! Bepaal of het ow iets doet of iets is.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
WG= was geworden
B
NG= was [gisteren ziek] geworden
C
NG= was [ineens ziek] geworden
D
NG= was [ziek] geworden

Slide 20 - Quizvraag


Mijn zus is vervelend geweest.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
'Mijn zus is vervelend geweest'

Slide 22 - Open vraag

Het meisje werd naar school gebracht.
Tip! Bepaal of het ow iets doet of iets is.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
'Het meisje werd naar school gebracht.'

Slide 24 - Open vraag

Het gebouw wordt afgebroken.
Tip! Bepaal of het ow iets doet of iets is.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
'Het gebouw wordt afgebroken.'

Slide 26 - Open vraag


De man is gisteren aangekomen op het station van Terborg

A
WG= is aangekomen
B
NG= is [gisteren] aangekomen
C
NG= is aangekomen

Slide 27 - Quizvraag

De baby is groot geworden.
Tip! Bepaal of het ow iets doet of iets is.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

En nu in een hele zin
Pak een pen en een blaadje

Slide 29 - Tekstslide

Mijn vader is op zijn studeerkamer

pv =

gez =

ow =

lv =

mv = 

bwb = 




Vergeet de zinsdeelstrepen niet!
timer
3:00

Slide 30 - Tekstslide

Mijn vader | is | op zijn studeerkamer
pv = is
gez = wg = is  
ow = mijn vader
lv = -
mv = -
bwb = op zijn studeerkamer

Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde! Want het geeft een plaats aan en geen eigenschap; het onderwerp doet iets.

Slide 31 - Tekstslide

Later wil ik piloot worden.

pv =

gez =

ow =

lv =

mv = 

bwb = 




Vergeet de zinsdeelstrepen niet!
timer
3:00

Slide 32 - Tekstslide

Later | wil | ik | piloot | worden.

pv = wil

gez = ng = wil [piloot] worden

ow = ik

lv = -

mv = -

bwb = later




Slide 33 - Tekstslide

Hij blijkt zijn huiswerk gemaakt te hebben.

pv =

gez =

ow =

lv =

mv = 

bwb = 




Vergeet de zinsdeelstrepen niet!
timer
4:00

Slide 34 - Tekstslide

Hij blijkt zijn huiswerk gemaakt te hebben.

pv =

ow =

gez =

lv =




Vergeet de zinsdeelstrepen niet!

Slide 35 - Tekstslide

Hij | blijkt | zijn huiswerk | gemaakt te hebben.

pv = blijkt

gez = wg = blijkt gemaakt te hebben

ow = hij

lv = zijn huiswerk

mv = -

bwb = -




Slide 36 - Tekstslide

De 6 belangrijkste koppelwerkwoorden zijn:
A
zijn, komen, blijven, blijken, lijken schijnen
B
zijn, worden, blijven, brengen, lijken, schijnen
C
zijn, moeten, blijven, blijken, lijken, schijnen
D
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 37 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 38 - Sleepvraag


TOP GEWERKT!
Heb je de stof begrepen ?

A
HEEL GOED
B
GOED
C
REDELIJK
D
NIET GOED

Slide 39 - Quizvraag

Meer oefenen:
Maak de opdrachten in Nieuw Nederlands: 
cursus 5, paragraaf 3 of paragraaf 5.

Slide 40 - Tekstslide