Verbinden zinnen en zinsdelen.
Ik ben te laat. De brug was open
- Ik ben te laat, want de brug was open.
Ik het het gehoord. Je bent jarig
- Ik heb gehoord, dat je jarig bent
Ik eet graag Italiaans. Pizza lust ik niet.
- Ik eet graag Italiaans, maar pizza lust ik niet.