Klinische les dementie

Welkom allemaal

Welkom allemaal
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
Baso natuurwetenschappenBeroepsopleiding

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom allemaal

Welkom allemaal

Slide 1 - Tekstslide

Voorstelrondje?
Namen laten opschrijven, zodat we het interactief kunnen houden?

Inhoud van deze cursus:
- 2 filmpjes, daarin gaan dingen goed en ook dingen verkeerd.
- wat informatie over dementie, maar ook heel belangrijk hoe ga je met dementie om
- Quizvragen om jullie zelf na te laten denken over welke reactie jullie gaan geven.


0

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dementie?

Slide 4 - Tekstslide

Kennen jullie iemand met dementie?

Dementie is een ziekte waarbij zenuwcellen in de  hersenen kapot gaan. Iemands geestelijke gezondheid wordt langzamerhand steeds slechter. Vaak start het met geheugenproblemen, nieuwe informatie onthouden is moeilijk. Herrineren wat kort geleden gebeurd is lukt niet meer.  Daarna verlies van allerlei vaardigheden. Hoe was je je en hoe ga je aankleden? En hoe poets je je tanden? En als iemand heel ver in zijn dementie is, zie je dat iemand veel eet en toch gewicht verliest. Dat iemand helemaal afhankelijk is van iemand. Thuis wonen gaat niet meer. Meer moeite met taal en spraak. Onrustig gedrag: schreeuwen of zoeken naar iemand. 
Hoe kun je dementie herkennen?
- Kwijtraken van spullen
 - Problemen met dagelijkse handelingen
- Vergeetachtigheid
- Verminderd besef van tijd en plaats
- Moeite met situaties beoordelen
- Verandering van gedrag en karakter
-Moeite met taal
- Onrust

- Terugtrekken uit sociale activiteiten


Slide 5 - Tekstslide



Moeite met situaties beoordelen: ze hebben geen idee dat sommige dingen gevaarlijk zijn. Bv. het gas laten aanstaan of een hete pan aanraken.   Of de bewoner krijgt moeite met het vinden van de weg. Kan een situatie verkeerd beoordelen. Denkt dat iemand heel boos is terwijl dat helemaal niet zo is. 

Moeite met taal: ze kunnen een ander woord zeggen, dan het woord wat ze bedoelen.
Bv. je bent een zwarte -> je bent een grapjas. 

Verandering van gedrag en karakter: Kan zijn dat iemand vroeger heel norsig was en nu heel vriendelijk. En je zult het gaan merken in het slaapgedrag. 's nachts heel onrustig of juist wat tegen het eind van de middag. Een bewoner kan zichzelf verwaarlozen. Die zegt misschien tegen jou: jaa ik heb al gegeten. En jij gaat weer verder. Maar ondertussen heeft de bewoner nog helemaal niet gegeten. 
Maar stemming kan ook op een dag heel erg wisselen. Het ene moment is een bewoner heel hard aan het lachen en het andere moment heel verdrietig. 

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ga je om met een bewoner met dementie?
- Blijf rustig en kijk iemand aan;
- Ga niet te hard praten;
- Vraag of je kan helpen
- Als iemand dezelfde vragen 
   stelt, geef dan weer antwoord

EZELBRUGGETJE: GOED

Slide 7 - Tekstslide

Ezelbruggetje goed:

G: geruststellen: praat op kalme toon. Stel jezelf voor. Spreek niet tegen, praat mee
O: oogcontact maken. Gebruik korte zinnen. Stel een vraag per keer.
E: even meedenken. Vraag of je mag helpen. Betrek hem of haar bij de oplossingen. Zeg wat je gaat doen.
D: Dankjewel: Sluit het gesprek positief af.
Wat kan je beter niet doen bij een bewoner met dementie?
- Vraag niet naar feiten van vandaag of gisteren;
- Corrigeer bewoners niet;
- Zeg niet: dat verhaal heb ik al drie keer gehoord;
- Stel niet meerdere vragen tegelijk;
- Ga niet achter iemand staan en praten;

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen signaal dat iemand dementie heeft?
A
Trillen
B
Moeite met taal
C
Onrust
D
Vergeetachtigheid

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is winter en je ziet buiten in het dorp een oudere dame lopen. Ze oogt
verward en heeft zich niet gekleed op de temperatuur buiten. Ze loopt weg
richting het buitengebied. Wat zeg jij tegen haar?
A
Dag mevrouw, u loopt de verkeerde kant op. U bent verdwaald hè?
B
Dag mevrouw, mooie dag vandaag hè!
C
Dag mevrouw, waar gaat naartoe? Wilt u naar huis? Zal ik u even helpen?

Slide 10 - Quizvraag

Zoiets kan je ook tegen komen in je werk. De bewoner loopt misschien niet buiten, maar loopt op de afdeling rondjes. Je ziet misschien wel een verwarde blik in hun ogen. 

Probeer een bewoner altijd eerst op het gemak te stellen met een vriendelijke begroeting. Wijs haar niet meteen op haar fout. Dat is niet prettig. Blijf positief in het contact

B: je begint met een vriendelijke begroeting. Er wordt alleen veel vragen gesteld, dat is ingewikkeld voor iemand met dementie.

C: Goed, je begroet haar eerst vriendelijk en stelt haar op het gemak met een algemene opmerking over het weer. 

Je kan het gesprek verder gaan door haaar aan te kijken en te zeggen: ik denk dat u op weg bent naar huis. Klopt dat? -> Hierdoor ben je duidelijk, maar geef je ook iemand de ruimte om het verhaal te doen. 
Een oudere man heeft koffie gedronken in een restaurant. Toen hij weg wilde gaan, hield de serveerster hem tegen. Ze zei hem dat hij nog niet betaald had. De man was van mening dat hij al betaald had en hield voet bij stuk. Hij voelde zich onterecht behandeld en werd boos.
Wat zeg je tegen deze meneer?
A
Goedemiddag meneer, kan ik u misschien helpen?
B
De serveerster heeft gelijk. U hebt nog niet betaald.
C
Ik help u wel even.

Slide 11 - Quizvraag

A is inderdaad het goede antwoord. Je begint vriendelijk en je biedt hulp aan. Maar ook heel belangrijk: je laat de regie bij een bewoner. Bewoners willen alles nog heel graag zelf doen. Dus als je zegt: ik help u wel even, kan het voor een bewoner heel 
Je ziet een bewoner die nu al voor de derde keer naar beneden loopt om naar het winkeltje te gaan. Hoe reageer je?
A
Dag mevrouw, wat heeft u een mooie rok aan!
B
U bent vanochtend ook al twee keer boodschappen wezen doen. Heeft u nog meer nodig?
C
Dag mevrouw, was u vanochtend boodschappen vergeten? U heeft toen ook al boter gekocht.

Slide 12 - Quizvraag

A: Je spreekt mevrouw positief aan en je gaat niet in discussie. Je kunt haar ook de ruimte geven om te reageren.

B: Nu spreek je haar op een aanvallende manier aan. Mevrouw kan hierdoor onrustig en geïrriteerd worden.

C: Je wijst mevrouw op haar beperking, je wijst erop dat ze boodschappen vergeten is. 

Je kan het gesprek verder vervolgen door oogcontact te maken en vragen: misschien heb ik het mis, maar heb ik u vanochtend ook niet gezien. Door een vraag te stellen waarop ze ja en nee kunnen antwoorden, geef je de ruimte om erop te antwoorden. 

Tip: gebruik geen spreekwoorden (of ze moeten die goed van vroeger kennen). Praat rustig en duidelijk. 

Slide 13 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kan je deze persoon het beste geruststellen?
A
Je zegt rustig: neem u tijd, misschien komen we er samen wel uit.
B
Je zegt rustig: ik geloof dat ik u niet begrijpt. Probeer het nog eens.
C
Je zegt rustig: wat zegt u?

Slide 14 - Quizvraag

A: Goed: je probeert haar gerust te stellen door aan te geven dat zij alle tijd heeft. Dit werkt bemoedigend in het contact.

B: Bijna goed: je probeert haar geduldig te benaderen. Maar doordat je aangeeft dat je haar niet begrijpt, krijgt zij het gevoel iets verkeerd te doen.

C: Helaas: probeer haar meer gerust te stellen door bijvoorbeeld aan te geven dat je alle tijd hebt om naar haar te luisteren voor je een vraag stelt.
Benoem wat er volgens jou aan de hand is en kijk of je begrepen wordt. Hoe kan je dat het beste zeggen?
A
U wilt mij wat duidelijk maken he?
B
Ik begrijp niet wat u bedoeld.

Slide 15 - Quizvraag

A: Goed: je geeft aan te begrijpen wat mevrouw wil en je checkt of zij jou ook begrijpt. Daardoor ontstaat ruimte voor het vervolg van het gesprek.


B: Bijna goed: nu kan zij het gevoel krijgen iets verkeerds te doen. Benoem dat je begrijpt dat zij je wat duidelijk probeert te maken en kijk of je begrepen wordt. Je legt te veel nadruk op haar beperking.
Wat kan je wel goed doen in deze situatie?
A
Je wijst naar de bloemen en vraagt: “Bedoelt u dit misschien?”
B
Je pakt de bloemen en vraagt: “Kunt u mij misschien aanwijzen wat u bedoelt?“
C
Je zegt rustig: “Kunt u het nog een keer zeggen?

Slide 16 - Quizvraag

Laatste vraag!!!

A: Bijna goed: je wijst naar de bloemen. Probeer haar zelf te laten zeggen wat zij bedoelt. Daarnaast weten bewoners heel goed wat zij willen. Maar ze kunnen de woorden niet vinden. Dan helpt het heel goed als je iets pakt en hen het laat aanwijzen. 

B:  Goed: je pakt de bloemen en vraagt of zij wil aanwijzen wat zij bedoelt. Zo laat je de regie bij mevrouw. En als mevrouw het niet goed kan uitspreken


C: Je zegt rustig: “Kunt u het nog een keer zeggen?”
Helaas: nu leg je de nadruk op dat zij geen woorden kan vinden. Probeer haar te helpen door meer gerichte vragen te stellen.


Heb je wat geleerd vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Bespreek: hoe was dit om te doen? 
Zijn er nog vragen?
Wil je nog dingen leren?