Les 2 Taal AE/BE

Rederneren/Argumenteren

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Rederneren/Argumenteren

Slide 1 - Tekstslide

Betekenis Rederneren  

Slide 2 - Tekstslide

Betekenis Rederneren 

Slide 3 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 4 - Tekstslide

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 5 - Tekstslide

Bij enkelvoudig onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 6 - Tekstslide

Tegenargument en weerlegging
Je valt een standpunt aan --> dan gebruik je een tegenargument. 
Je valt een argumentatie aan --> dan gebruik je een weerlegging.

Slide 7 - Tekstslide


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 8 - Tekstslide

Evaluatie van de les
Ik weet welke vormen van argumentatie er zijn.
Ik begrijp de begrippen tegenargumentatie en weerlegging
Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 11 - Tekstslide

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 12 - Tekstslide

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

A      Argument           je noemt je argument
U     Uitleg                    je geeft uitleg bij je argument
                                        1. Leg uit waarom het zo is;
                                        2. Leg uit waarom het goed of slecht is;
B      Bijvoorbeeld     je geeft een voorbeeld dat je argument duidelijk maakt.
                                        actualiteit, eigen ervaring, anekdote, feiten/cijfers

Slide 17 - Tekstslide

Stelling: schooluniformen moeten worden verplicht
A      Argument           Het dragen van een schooluniform zorgt ervoor dat er 
                                         minder wordt gepest.
U     Uitleg                    1. Vaak wordt iemand gepest omdat hij of zij iets anders draagt dan de 
                                             meesten. Met een schooluniform valt die reden weg.
                                        2. Dat is goed, want pesten heeft grote en nare gevolgen.
B      Bijvoorbeeld     In het nieuws werd laatst besproken dat depressies onder jongeren vooral 
                                         voorkomen bij gepeste jongeren.

Slide 18 - Tekstslide

Voorbereiden 

Je werkt in groepjes van vier (zelf samenstellen)

Je noteert de stelling en het argument (aub-methode)


Stelling:
Wij vinden dat ...

Argument:
Want/omdat ...

Uitleg:
Het is namelijk zo dat ...

Dat is goed/slecht, want/omdat ...

Bijvoorbeeld ...

Slide 19 - Tekstslide

STELLINGEN 
Jullie mogen zelf kiezen welke stelling jullie nemen en of je voor of tegen bent. Let op: vergeven = vergeven. 

  •  Alle burgers moeten een onvoorwaardelijk basisinkomen krijgen.  
  •  Bedrijven moeten een hoger salaris kunnen betalen aan werknemers             die beloven geen kinderen te krijgen.  
  •  De overheid moet alleen studies financieren die van nut zijn voor de               arbeidsmarkt. 

Slide 20 - Tekstslide