Urinewegen en nieren

Het urinewegstelsel
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Het urinewegstelsel

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud

Anatomie
Filtratie
Regelmechanismen
Pathologie: incontinentie en UWI

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Anatomie van de nieren

Slide 3 - Tekstslide

Je nieren zijn de organen die afvalstoffen uit je bloed filteren en urine aanmaken. De nieren liggen retroperitoneaal. 
Anatomie 
Nierbekken (pyelum)
Urineleider (ureter)
Nierpoort (hilus)
Nierholte (renale sinus)
3 lagen bindweefsel om de nier: peesblad, vetkapsel en vezelig nierkapsel

Slide 4 - Tekstslide

De nieren maken urine aan. Vanuit de nier komt de urine terecht in het nierbekken (pyelum). Het nierbekken loopt over in de urineleider (ureter). Het nierbekken begint in de nierpoort (hilus). De nierpoort bevat nog meer structuren: nierslagader (a. renalis), nierader (v. renalis) en nierzenuw (n. renalis). Bij de nierpoort bevindt zich de nierholte (renale sinus). Een holte waar de structuren van de nierpoort de nier ingaan. Rondom elke nier zit bindweefsel, dat het orgaan beschermt. Dit bestaat uit 3 lagen: peesblad, vetkapsel en vezelig nierkapsel. 
Dwarsdoorsnede nier
Nierschors (cortex): bestaat uit nefronen
Niermerg (medulla)
Nierbekken (pyelum)

Slide 5 - Tekstslide

Als je de nier doormidden zou snijden, zie je ook verschillende onderdelen: nierschors (cortex), niermerg (medulla) bestaat uit nierpiramiden waarvan de uiteinde in de nierpapil ligt en het nierbekken (pyelum) waar de urine wordt verzameld. 

De nierschors bestaat uit nefronen. De nefronen maken samen met de nierpiramiden de urine aan. Vanuit de nierpiramiden loopt de gemaakte urine de nierpapil in. Hierna stroomt de urine in de kleine nierkelk. Richting het nierbekken lopen 4 tot 5 kleine nierkelken samen over in één grote nierkelk. Vanuit hier stroomt de urine in het nierbekken. Vervolgens gaat de urine de urineleider in, die richting de blaas lopen. Via de urinebuis (urethra) verlaat de urine het lichaam. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedvoorziening van en in de nieren 
Linkernierslagader (a. renalis sinistra)
Rechternierslagader (a. renalis dextra)

Afferente arteriolen en efferente venulen

Nierader (v. renalis)

Slide 7 - Tekstslide

De buikslagader splitst in 2 slagaders die richting de nieren lopen. Bij de nierpoort splitst de nierslagader in 4 of 5 kleine slagaders. Deze splitsen zelf weer in nog kleinere slagaders, de afferente arteriolen. Afferent betekent dat ze bloed aanvoeren, in dit geval naar de nefronen. De afvoerende vaten bevatten bloed waar de afvalstoffen door de nier uitgehaald zijn, de efferente venulen. Het bloed verzamelt zich vanuit deze kleine aders in de nierader. 

Wanneer je hart 5L bloed per minuut door je lichaam pompt gaat een 1/2L naar je rechternier en een 1/2L naar je linkernier.
Functie van de nieren 
Het uitfilteren van afvalstoffen en afvoeren van deze stoffen via je urine
Het regelen van de hoeveelheid water in je lichaam
Het regelen va de hoeveelheid zouten in je lichaam
Het aanmaken en uitscheiden van hormonen 

Slide 8 - Tekstslide

Bij het aanmaken van urine werkt de nier als een filter voor het bloed. Het vocht dat uit het bloed gefilterd wordt, noemen we het filtraat of de voorurine. Hierin zitten stoffen die het lichaam niet meer nodig heeft en worden uitgeplast. Sommige stoffen in het filtraat heeft je lichaam nog wel nodig, het bloed neemt deze stoffen weer op. Dit proces van heropnemen heet resorptie of de heropname. 

De hoeveelheid water en zout in je lichaam is belangrijk voor het in stand houden van de bloeddruk. De nieren kunnen de bloeddruk zelf verhogen door zouten op te nemen uit de voorurine in het bloed. Dit doen de nieren mbv een aantal hormonen die vrijkomen als de bloeddruk te laag is. Water heeft de neiging om de hoeveelheid zout per  hoeveelheid water gelijk te houden in de urine, dit proces heet osmose. Hierdoor beweegt water van een plek met een lage hoeveelheid zout naar een plek met een hoge hoeveelheid zout. Doordat door osmose meer water in het bloed terecht komt, stijgt de hoeveelheid bloed, het bloedvolume. Dit leidt tot een hogere bloeddruk. 

Behalve zouten worden nog meer stoffen uit de voorurine terug opgenomen in je bloed: eiwitten, aminozuren en glucose. Dit gebeurt in de nierbuisjes en alleen als de hoeveelheid te laag is. 

Je nieren regelen ook hoeveel zuur in je bloed zit, de zuurgraad pH. De  normale pH is 7.4. Lager betekent zuur bloed en hoger betekent basisch bloed.  

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Filtratie van de nieren
Het nefron  
Ultrafiltratie en vorming van voorurine 
Samenstelling van de urine 

Wanneer voorurine aankomt in het nierbekken stopt de aanmaak. Vanuit het nierbekken stroomt de urine door de urinewegen (de urineleiders, de blaas en urinebuis).

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het nefron 

Slide 11 - Tekstslide

Een nier bevat miljoenen nefronen. Ze zorgen voor: het filteren van het bloed en het aanmaken van urine. Een nefron bestaat uit meerdere onderdelen: 
1. Het nierlichaampje (lichaampje van Malpighi): hier wordt bloed  gefilterd. Dit bestaat weer uit: de glomerulus (wirwar van kleine bloedvaten) en het kapsel van Bowman (kommetje om de glomerulus) 2. Het nierbuisje (niertubulus, een buisje waar het bloed nog zouten kan heropnemen).

De glomerulus heeft wel een aanvoerend vat en een afvoerend vat. Beide zijn zuurstofrijk en zijn slagaders. We noemen deze slagaders: vas afferens (voert bloed aan naar de glomerulus) en vas efferens (voert bloed af van de glomerulus). 
Het nefron - glomerulus
Een glomerulus is een groepje capillairen omgeven door het kapsel van Bowman in de nefronen van nieren. De druk waarmee bloed uit de haarvaten van de glomerulus geperst wordt veroorzaakt ultrafiltratie waarmee water met oplosbare stoffen uit het bloed in het kapsel van Bowman terechtkomt; deze vloeistof wordt voorurine genoemd.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het nefron - ruimte van Bowman
De ruimte van Bowman loopt over in het buizensysteem (tubulussysteem) van de nefron. Vanuit de ruimte van Bowman loopt de voorrurine in deze volgorde door de volgende buizen:
De proximale tubulus
De lis van Henle
De distale tubulus
De verzamelbuizen (ducti colligens)

Slide 13 - Tekstslide

De distale tubuli van meerdere nefronen komen uit in één verzamelbuis. Vanuit hier stroomt urine naar het nierbekken. 
Ultrafiltratie en vorming van voorurine 
Bij het aanmaken van urine vinden 3 verschillende processen plaats:
Ultrafiltratie
Heropname
Uitscheiding

Voorurine bestaat uit: water, glucose, aminozuren, elektrolyten en afvalstoffen

Slide 14 - Tekstslide

Ultrafiltratie: filteren van het bloed doordat de bloeddruk stoffen uit de bloedvaten perst. De druk is extra hoog in de aanvoerende vaten van de nieren. De vloeistof die door het filteren ontstaat noemen we het filtraat of voorurine. 
Heropname: dit is  het terughalen van stoffen en water uit de voorurine naar het bloed.
Uitscheiding: de stoffen die te veel in het bloed zitten, worden na filtratie alsnog aan de voorurine toegevoegd.

Per dag stroomt ongeveer 1440L bloed door de nieren. Een op de acht liter wordt dan gefilterd als voorurine in het kapsel van Bowman. Per dag komt dit neer op 180L voorurine. Hiervan plas je maar één op de honderd liter echt uit. Je plast dus ongeveer 1,8L urine per dag.

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Samenstelling van de urine
De samenstelling hangt af van: waar het bloed uit bestaat, de stofwisseling en medicijngebruik. 
De hoeveelheid urine die je aanmaakt hangt af van hoeveel vocht je drinkt en hoeveel vocht je verliest door te zweten.
Urine bestaat o.a. uit: water, elektrolyten, zouten, afgebroken eiwitten, dode cellen, ureum, kreatinine, billirubine en urobiline, urinezuur, gifstoffen, afgebroken geneesmiddelen en overige 

Slide 16 - Tekstslide

Waar het bloed uit bestaat: hierin zitten namelijk altijd verschillende hoeveelheden van water, zouten, afvalstoffen en wat je gegeten hebt.
Stofwisseling: als je bv ziek bent of als je sport veranderen de hoeveelheden van verschillende stoffen in je bloed.
Medicijngebruik: sommige medicijnen werken op de stofwisseling en anderen weer op de werking van de nieren.

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Regelmechanismen
Antidiuretisch hormoon
Renine-angiotensine-aldosteronsysteem

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antidiuretisch hormoon
Een hormoon dat wordt geproduceerd door de hypothalamus en wordt afgegeven aan de hypofyse achterkwab. ADH speelt een belangrijke rol bij resorptie van water in de nieren. Onder invloed van ADH wordt water in de nieren terug geresorbeerd naar het bloed.

Slide 19 - Tekstslide

Als je hersenen veel ADH afgeven aan het bloed, neemt het bloed meer water op uit de nierbuisjes. Hierdoor blijft minder water over in je urine. Als je hersenen juist weinig ADH afgeven, geven de nierbuisjes weinig water af aan het bloed. Je bloed neemt hierdoor geen extra water op. Als de hersenen weinig ADH afgeven, blijft het water in de nierbuisjes en plas je uiteindelijk veel water uit. Bij veel ADH heb je dus geconcentreerde urine en bij weinig ADH heb je juist sterk verdunde urine. 
Antidiuretisch hormoon
Wanneer je bloedvolume met minstens 15% daalt geeft je lichaam ADH af. Het seintje dat de hersenen krijgen komt vanuit cellen in de slagaders, de rekreceptoren. 
In verschillende bloedvaten zitten ook drukreceptoren, baroreceptoren genoemd, en deze zijn gevoelig voor druk. Bij een lagere bloeddruk sturen ze een seintje naar de hersenen om ADH af te geven.

Slide 20 - Tekstslide

Rekreceptoren in de slagaders zijn gevoelig voor het uitrekken van de slagaders. Wanneer de slagaders uitegrekt worden sturen ze een seintje naar de hersenen dat het bloedvolume hoog is. Hierdoor remt de rekreceptor de afgifte van ADH. Wanneer de slagaders niet uitrekken door een laag bloedvolume sturen ze een seintje naar de hersenen om de afgifte van ADH toe te laten nemen. 

Drukreceptoren zitten in je halsslagader, de aorta en bloedvaten in de  buurt van je longen. 
Renine-angiotensine-aldosteronsysteem
Renine, angiotensine en aldosteron zijn stofjes die samen voor verandering van de bloeddruk kunnen zorgen. 
Juxtaglomerulaire cellen (in de glomerulus) meten de bloeddruk in het afvoerende vat --> hierdoor worden verschillende enzymen actief: renine, angiotensinogeen en angiotensine-converting enzyme (ACE)

Slide 21 - Tekstslide

Wanneer de juxtaglomerulaire cellen merken dat de bloeddruk in het afvoerende vat te laag is geven ze renine af.

Als reactie op de afgifte van renine, geeft de lever angiotensinogeen af. Wanneer dit bij renine komt, zet renine het angiotensinogeen om naar angiotensine I.

ACE zet vervolgens het hormoon angiotensine I om naar een ander hormoon, angiotensine II. Deze omzetting vindt plaats in de nieren en de longen.

Wanneer angiotensine II wordt  gevormd zorgt het:
1. voor het verhogen van de sympathicus (de bloeddruk en hartslag verhogen - gaspedaal).
2. voor het opnieuw opnemen van bloed van zout en water
3. dat de hersenen ADH aanmaken en afgeven
4. voor het aanmaken van het hormoon aldosteron. Dit hormoon komt uit je bijnier en zorgt voor het heropnemen van water en zouten uit de voorurine. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Pathologie urinewegstelsel
Urineweginfectie
Incontinentie

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke 3 onderdelen van het urinewegstelsel kunnen ontsteken?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Oorzaken UWI
Niet goed kunnen uitplassen --> urineretentie
Nierstenen
Verblijfskatheter
Lage weerstand
Tijdens de zwangerschap
Na de overgang

Slide 26 - Tekstslide

Niet goed kunnen uitplassen: BPH (benigne prostaathypertrofie - niet kwaadaardig) bij mannen vanaf 50 jaar. 
Nierstenen: ontstaat wanneer bepaalde (afval)stoffen zoals urinezuur en calcium samenklonteren. Wanneer deze niet uitgeplast kan worden veroorzaakt dit urineretentie. 
Zwangerschap: het urinewegstelsel zet uit onder invloed van een andere verdeling van hormonen die tijdens de zwangerschap ontstaan. Tevens is de blaasspier minder gespannen.
Overgang: hierdoor wordt het slijmvlies in het urinewegstelsel dunner, door het niet meer aanmaken van oestrogeen. Hierdoor wordt minder zuur aangemaakt dat normaal beschermt tegen bacteriën. 
Soorten UWI
Nierbekkenontsteking: UWI die opstijgt vanuit de blaas naar de nieren
UWI bij kinderen onder de 12 jaar
UWI bij gezonde vrouwen die niet zwanger zijn
Een blaasontsteking bij zorgvragers die risico hebben op complicaties --> risico op nierbekkenontsteking of prostaatontsteking

Slide 27 - Tekstslide

Zorgvragers met een UWI die meer risico lopen op complicaties zijn: mannen, zwangere vrouwen, zorgvrager met een verblijfskatheter en zorgvragers met DM.
Urosepsis
Wanneer bij een UWI bacteriën in het bloed komen --> urosepsis.
AH: >20/minuut
Afwijkende CO2 waarde in het bloed
Hartslag: >90/minuut
Temperatuur: <36 of >38
Te veel of te weinig witte bloedcellen

SIRS-criteria! Kan levensbedreigend zijn --> shock!
https://www.verpleegkundigetriage.nl/index-gezondheidsproblemen/dreigende-shock 

Slide 28 - Tekstslide

SIRS is een afkorting van systemic inflammatory response syndrome. Maak bij de patiënt met verdenking op een infectie gebruik van de MEWS/NEWS om een indruk te krijgen of de patiënt vitaal bedreigd is. De MEWS/NEWS is al geïmplementeerd in het kader van het VMS-veiligheidsprogramma “Vitaal bedreigde patiënt” in het monitoren van patiënten op verpleegafdelingen in de ziekenhuizen in Nederland. Daarom is ervoor gekozen deze score aan te bevelen in de vroegtijdige herkenning van sepsis.
Diagnostiek UWI
Anamnese
Lichamelijk onderzoek: buikonderzoek, afwijkingen vagina, penis en balzak, vaginaal en rectaal toucher
Urineonderzoek: dipstick, urinesediment en urinekweek

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke vragen zou je tijdens een anamnese kunnen stellen?

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Incontinentie 
Risicofactoren: overgewicht, zwangerschap of vaginale bevalling, positieve familieegschiedenis, leeftijd, roken, gebruik van cafeïne-houdende dranken en alcoholische dranken, terugkerende UWI's en urologische en gynaecologische operaties in de voorgeschiedenis. 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke soorten incontinentie ken je?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Soorten incontinentie
Stressincontinentie
Urge-incontinentie
Gemengde incontinentie
Reflexincontinentie
Overloopincontinentie 
Functionele incontinentie

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Zoek op wat de verschillende soorten incontinentie zijn, hoe ze ontstaan/wat de oorzaak is en welke klachten/symptomen ze geven. 
30 minuten
Klassikaal bespreken 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stressincontinentie 
Bekkenbodemfysiotherapie
Hulpmiddelen (bv pessarium)
Een operatieve ingreep
Urge-incontinentie
Blaastraining
Medicijnen (parasympathicolytica)
Een operatieve ingreep (afh van de oorzaak bv een TURP)
Gemengde incontinentie
Behandeling van zowel stress- als urge-incontinentie, waarbij de incontinentie waar de zv het meeste last van heeft als eerste wordt behandeld

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reflexincontinentie
De behandeling is afh van de klachten en de ernst van de zenuwbeschadiging. Evt vindt katheterisatie plaats als de blaas niet uit zichzelf leegt
Overloopincontinentie
Versterken van de bekkenbodemspieren
Evt katheterisatie als de blaas te vol dreigt te worden
Operatieve ingreep (bv vanwege BPH of verzakking)
Functionele incontinentie
Het aanpakken van de onderliggende oorzaak (bv beperking in mobiliteit)

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leren voor de toets 15TOP
Bewegingsstelsel: totale heupprothese, pré- en postoperatieve zorg (algemene zorg en bij totale heupprothese) en laboratoriumuitslagen (bloed - zowel referentiewaarden als betekenis afwijkingen) 
Ademhalingsstelsel: COPD en pneumonie
Hart- en vaataandoeningen: CVA, hartfalen, acuut coronair syndroom en diabetes mellitus
Urinewegen en nieren: urineweginfecties en incontinentie
Verlies- en rouwverwerking 
Voorlichting, advies en instructie en samenwerken (ketenzorg)

Denk aan anatomie, fysiologie en pathologie maar ook aan verpleegkundige zorg! 

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies