230314 Les 2mh2

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 2

Wat heb je nodig?

- boek A

- schrift

Le français

Klas 2mh2

Huiswerk voor vandaag:

- Leren Taaldorp chap. 3

Mardi 

le 21 mars

2023

Le français

-

Début

Au travail

Fin

Woorden

Zinnen

Parler !

(Frans praten)

Début

Au travail

Fin

Woorden

Nummer in je schrift van 1-8

Exercice

Vul het juiste woord/de juiste woorden in op de lijnen:

1. Wat is je lievelingseten? - Quel est ton plat ...............?

2. Hou je van groente? - Tu ................ les légumes?

3. Eet je veel vis? - Tu manges ................... de poisson?

4. Nee, ik houd niet van vis. - Non, ...................... le poisson.

5. Wat eet je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu manges ..................................?

6. Ik eet altijd croissants. - Je mange .................... des croissants.

7. Wat drink je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu ................... au petit-déjeuner?

8. Waar houd je niet van om te eten? - Qu'est-ce que tu n'aimes pas ................?

Exercice

Vul het juiste woord/de juiste woorden in op de lijnen:

1. Wat is je lievelingseten? - Quel est ton plat préféré?

2. Hou je van groente? - Tu ................ les légumes?

3. Eet je veel vis? - Tu manges ................... de poisson?

4. Nee, ik houd niet van vis. - Non, ...................... le poisson.

5. Wat eet je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu manges ..................................?

6. Ik eet altijd croissants. - Je mange .................... des croissants.

7. Wat drink je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu ................... au petit-déjeuner?

8. Waar houd je niet van om te eten? - Qu'est-ce que tu n'aimes pas ................?

Exercice

Vul het juiste woord/de juiste woorden in op de lijnen:

1. Wat is je lievelingseten? - Quel est ton plat préféré?

2. Hou je van groente? - Tu aimes les légumes?

3. Eet je veel vis? - Tu manges ................... de poisson?

4. Nee, ik houd niet van vis. - Non, ...................... le poisson.

5. Wat eet je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu manges ..................................?

6. Ik eet altijd croissants. - Je mange .................... des croissants.

7. Wat drink je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu ................... au petit-déjeuner?

8. Waar houd je niet van om te eten? - Qu'est-ce que tu n'aimes pas ................?

Exercice

Vul het juiste woord/de juiste woorden in op de lijnen:

1. Wat is je lievelingseten? - Quel est ton plat préféré?

2. Hou je van groente? - Tu aimes les légumes?

3. Eet je veel vis? - Tu manges beaucoup de poisson?

4. Nee, ik houd niet van vis. - Non, ...................... le poisson.

5. Wat eet je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu manges ..................................?

6. Ik eet altijd croissants. - Je mange .................... des croissants.

7. Wat drink je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu ................... au petit-déjeuner?

8. Waar houd je niet van om te eten? - Qu'est-ce que tu n'aimes pas ................?

Exercice

Vul het juiste woord/de juiste woorden in op de lijnen:

1. Wat is je lievelingseten? - Quel est ton plat préféré?

2. Hou je van groente? - Tu aimes les légumes?

3. Eet je veel vis? - Tu manges beaucoup de poisson?

4. Nee, ik houd niet van vis. - Non, je n'aime pas le poisson.

5. Wat eet je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu manges ..................................?

6. Ik eet altijd croissants. - Je mange .................... des croissants.

7. Wat drink je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu ................... au petit-déjeuner?

8. Waar houd je niet van om te eten? - Qu'est-ce que tu n'aimes pas ................?

Exercice

Vul het juiste woord/de juiste woorden in op de lijnen:

1. Wat is je lievelingseten? - Quel est ton plat préféré?

2. Hou je van groente? - Tu aimes les légumes?

3. Eet je veel vis? - Tu manges beaucoup de poisson?

4. Nee, ik houd niet van vis. - Non, je n'aime pas le poisson.

5. Wat eet je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu manges au petit-déjeuner?

6. Ik eet altijd croissants. - Je mange .................... des croissants.

7. Wat drink je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu ................... au petit-déjeuner?

8. Waar houd je niet van om te eten? - Qu'est-ce que tu n'aimes pas ................?

Exercice

Vul het juiste woord/de juiste woorden in op de lijnen:

1. Wat is je lievelingseten? - Quel est ton plat préféré?

2. Hou je van groente? - Tu aimes les légumes?

3. Eet je veel vis? - Tu manges beaucoup de poisson?

4. Nee, ik houd niet van vis. - Non, je n'aime pas le poisson.

5. Wat eet je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu manges au petit-déjeuner?

6. Ik eet altijd croissants. - Je mange toujours des croissants.

7. Wat drink je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu ................... au petit-déjeuner?

8. Waar houd je niet van om te eten? - Qu'est-ce que tu n'aimes pas ................?

Exercice

Vul het juiste woord/de juiste woorden in op de lijnen:

1. Wat is je lievelingseten? - Quel est ton plat préféré?

2. Hou je van groente? - Tu aimes les légumes?

3. Eet je veel vis? - Tu manges beaucoup de poisson?

4. Nee, ik houd niet van vis. - Non, je n'aime pas le poisson.

5. Wat eet je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu manges au petit-déjeuner?

6. Ik eet altijd croissants. - Je mange toujours des croissants.

7. Wat drink je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu bois au petit-déjeuner?

8. Waar houd je niet van om te eten? - Qu'est-ce que tu n'aimes pas ................?

Exercice

Vul het juiste woord/de juiste woorden in op de lijnen:

1. Wat is je lievelingseten? - Quel est ton plat préféré?

2. Hou je van groente? - Tu aimes les légumes?

3. Eet je veel vis? - Tu manges beaucoup de poisson?

4. Nee, ik houd niet van vis. - Non, je n'aime pas le poisson.

5. Wat eet je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu manges au petit-déjeuner?

6. Ik eet altijd croissants. - Je mange toujours de croissants.

7. Wat drink je bij het ontbijt? - Qu'est-ce que tu bois au petit-déjeuner?

8. Waar houd je niet van om te eten? - Qu'est-ce que tu n'aimes pas manger?

Au travail

Fin

Zinnen

Vertaal met je buurman/buurvrouw het volgende gesprek in het Frans. Kies beide 1 van de twee rollen en schrijf de zinnen in je schrift.

Oefen daarna het 

gesprek in het Frans.

Zinnen vertalen en in schrift schrijven:

Gesprek oefenen: 

Zinnen vertalen en in schrift schrijven:

Gesprek oefenen: 

Fin

Devoirs

Leren: Taaldorp chap. 3

+ Chap. 3 Voca A (Boek A p. 128)