Kerstquiz 3v!

Nederlands
donderdag 21 december 
klas: 3v
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
donderdag 21 december 
klas: 3v

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
1. Nakijken opdrachten
2. Quiz!!

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken
- opdracht 2, 3 en 4 (blz. 110, 111 en 112)

Slide 3 - Tekstslide

Wat is geen doel van de inleiding?
A
Het onderwerp introduceren
B
de hoofdgedachte van je tekst benoemen
C
je mening onderbouwen
D
de aandacht van de lezer trekken

Slide 4 - Quizvraag

Je moet binnenkort een betoog schrijven. Bij welke tekststructuur hoort een betoog?
A
Argumentatiestructuur
B
Aspectenstructuur
C
Verklaringsstructuur
D
Probleem-oplossingsstructuur

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een betoog
A
Een tekst om iemand iets te leren
B
Een tekst om iemand iets te verkopen
C
Een tekst om iemand te vermaken
D
Een tekst om ervoor te zorgen dat iemand het met je eens is

Slide 6 - Quizvraag

Een betoog heeft als tekstdoel om te ...
A
informeren
B
opiniëren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 7 - Quizvraag

Tekststructuur van een betoog:
A
voor- en nadelen
B
standpunt-argument
C
beschrijving
D
verklaring

Slide 8 - Quizvraag


Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 9 - Quizvraag

Een mening ondersteun je met een argument. Wat is een synoniem voor 'argument'?
A
feit
B
reden
C
gevolg
D
mening

Slide 10 - Quizvraag

De argumenten staan in de kern van het betoog.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Als een argument over een feit gaat, is het dan een subjectief of objectief argument?
A
objectief
B
subjectief

Slide 12 - Quizvraag

Als een argument over een gevoel gaat, is het dan een subjectief of objectief argument?
A
objectief
B
subjectief

Slide 13 - Quizvraag

1. Een feitelijk argument is een controleerbaar argument.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Wat kun je zeggen over een feitelijk argument (ten opzichte van een niet-feitelijk argument)?
A
Een feitelijk argument is de waarheid
B
Een feitelijk argument kun je controleren
C
Een feitelijk argument is sterker
D
Een feitelijk argument is minder sterk

Slide 15 - Quizvraag

2. Een niet-feitelijk argument wordt ook wel een waarderend argument genoemd.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

waarderende argumenten zijn sterker dan feitelijke argumenten omdat ze gebaseerd zijn op een gevoel
A
niet waar
B
waar

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een tegenargument?
A
Een argument dat een standpunt onderuithaalt.
B
Een argument dat een ander argument onderuithaalt.

Slide 18 - Quizvraag

Signaalwoorden voor een tegenargument zijn:
A
ook, daarnaast
B
dus, vervolgens
C
echter, integendeel
D
om te

Slide 19 - Quizvraag

Wat ontkracht je door een tegenargument?
A
een standpunt
B
een argument
C
een weerlegging

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een weerlegging?
A
standpunt van een schrijver
B
aantoning dat een argument klopt
C
mening van de lezer
D
aantoning dat een argument niet klopt

Slide 21 - Quizvraag

Een weerlegging is als
A
je de voorargumenten versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt

Slide 22 - Quizvraag

Een weerlegging ontkracht....
A
het standpunt
B
het argument
C
de volledige argumentatie
D
het tegenargument

Slide 23 - Quizvraag


Wanneer is het kerst?
A
25, 26, 27 december
B
24, 25, 26 december
C
26, 27, 28 december
D
5 december

Slide 24 - Quizvraag


Waar vier je sowieso nooit een witte kerst?
A
Alaska
B
Nederland
C
Nieuw-Zeeland
D
Noorwegen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is goed gespeld?
A
Denneboom
B
Dennenboom
C
Denne boom
D
Dennen boom

Slide 26 - Quizvraag

In Australië vieren ze kerst in de zomer.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

kerstbomen en kerstballen?
A
kerstbomen, -ballen
B
kerst- en kerstballen
C
kerst- en kerstballen
D
kerstbomen en - ballen

Slide 28 - Quizvraag

Hoe heet
deze Kerst-
film?
A
The Polar Express
B
Klaus
C
The Grinch
D
Home Alone

Slide 29 - Quizvraag

Het uiterlijk van de Kerstman is bedacht door Coca Cola.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het oorspronkelijke doel van de kerstballen in de boom?
A
Om boze geesten te verjagen
B
Om te laten zien dat je rijk bent
C
Om fruit na te bootsen
D
Om de Kerstman gunstig te stemmen

Slide 31 - Quizvraag

Hoe zeg je ‘fijne kerst’ in het Italiaans?
A
Buon Fine Settimana
B
Buona Pasqua
C
Buon Natale
D
Feliz Navidad

Slide 32 - Quizvraag

Waar woont de kerstman?
A
Noordpool
B
Zuidpool
C
Spanje
D
V.S.

Slide 33 - Quizvraag

Hoe wordt kerst genoemd in Spanje?
A
Natale
B
Navidad
C
Noël
D
Nombrar

Slide 34 - Quizvraag

Wham! bracht het kerstnummer ''Last Christmas'' uit, in welk jaar was dat?
A
2004
B
2014
C
1994
D
1984

Slide 35 - Quizvraag

Hoe zeg je ‘Fijne Kerst’ in het Engels?
A
Yo! Hoho!
B
Feliz Navidad
C
Happy Christmas
D
Merry Christmas

Slide 36 - Quizvraag

Waarom zetten wij met kerst eigenlijk een kerstboom op?
A
Voor de gezelligheid (geen reden)
B
Omdat de kribbe onder een dennenboom stond
C
Omdat Maria van dennenbomen hield
D
Omdat mirre op een dennennaald lijkt

Slide 37 - Quizvraag


Advent is een periode van
voorbereiding op Kerst.
Hoeveel Adventszondagen zijn er ?
A
2 adventszondagen
B
3 adventszondagen
C
4 adventszondagen
D
6 adventszondagen

Slide 38 - Quizvraag

Hoe heet dit groene wezen dat kerst haat?
A
Glitch
B
Gritch
C
Glinch
D
Grinch

Slide 39 - Quizvraag

Wat wil Mariah Carey voor Kerst hebben?
A
Me
B
You
C
Him
D
She

Slide 40 - Quizvraag

Welk kerstartikel werd vroeger gebruikt om heksen te verjagen?
A
Piek
B
Kerstster
C
Kerstkrans
D
Kerstbal

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Tekstslide