La classe du 6 avril

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Vandaag: (= in het frans?), le 5 avril

Questions et réponses 

Liste de vocabulaire: maar nu anders (G, H en I)

(une liste par semaine:)

Verbes en - er (zie ook lijst G)

Vocabulaire TPC: répéter 

Demain: Choisis et apporte 1 ou 2 objets!

Difficile! 

Avoir en être

mon/ton/son etc.

ne...... pas

et........ les trois questions!!!!

Werkwoorden 

tomber = vallen je tombe = ik val	parler = praten je parle = ik praat	présenter = presenteren je présente = ik presenteer
tu tombes = jij valt	tu parles = jij praat	tu présentes = jij presenteert
il/elle/on tombe = hij/zij/men valt	il/elle/on parle = hij/zij/men praat	il/elle/on présente = hij/zij/men presenteert

Les verbes en -er: 

A toi maintenant! 

- tourner: je/tu/il

- compter:je/tu/il

- aider

- casser

- cocher

- copier

- souffler

- ramasser

- présenter

- penser

- apporter

- mémoriser

- écouter

- corriger

- regarder

- dessiner (tekenen)

Les objets: Pose une question:

Est-ce que.....?

Comment.......?

Où.......? 

Les mots et les phrases

Le loup joue de la guitare et chante.

Le loup chante et danse.

Le premier petit cochon tombe dans la soupe

Werkwoorden 

s'appeler = heten je m'appelle = ik heet	être = zijn je suis = ik ben	avoir = hebben j'ai = ik heb
tu t'appelles = jij heet	tu es = jij bent	tu as = jij hebt
il/elle/on s'appelle = hij/zij/men heet	il/elle/on est = hij/zij/men is	il/elle/on a = hij/zij/men heeft

Werkwoorden op -er: voorbeeld: chanter ( gebaar?)

Vertaal: 

1 ik raap op

2 jij blijft

3 hij herhaalt

4 ik laat zien / presenteer

5 zij zingt

6 men leert uit het hoofd

  

hebben en zijn: 

ik heb

jij bent

hij heeft

zij is

ik ben

men heeft

jij hebt 

men is

het is

Comment.....?
Tu es......?
C'est quel jour et.........?

être = ?
ik ben, jij bent, hij is

avoir = ?
ik heb, jij hebt, zij heeft

de broer, mijn broer
de vader, haar vader
de school, jouw school

la maison va tomber
c'est le livre de Paul
Qui cherche les toilettes?

Est-ce que le loup est méchant? Non, .........
Est-ce que c'est une brique? Non, ......
Est-ce que la maison est brune? Non, .......

Bezittelijk voornaamwoord

Zeg in het Frans:

1 mijn liedje

2 zijn familie

3 haar broer

4 zijn zus

5 jouw vriend

6 haar vriendin 

Stel de vraag in het Fransen antwoord met ja en nee

Is het jouw hoed? 

Is het zijn tafel?

Is het haar stoel? 

Is het mijn pen? 

Is het haar boek? 

Is het jouw hoofd? 

Bezittelijk voornaamwoord

mon mon livre	ma ma chaise	mes mes livres (m) mes chaises (v)
ton ton cahier	ta ta classe	tes tes cahiers (m) tes classes (v)
son son cochon	sa sa guitare	ses ses cochons (m) ses guitares (v)