H5.3 Lezen

H1.3 Lezen
Kun je
de
negen verschillen vinden?
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1.3 Lezen
Kun je
de
negen verschillen vinden?

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Start H5.3 Lezen
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Een tekstdoel is ...
A
het doel dat de lezer heeft met het lezen van de tekst
B
het doel dat in de tekst wordt besproken
C
het doel dat de schrijver heeft met het schrijven van teksten
D
het doel dat de schrijver wil bereiken bij de lezer

Slide 3 - Quizvraag

Welke tekstdoelen ken je?
Geef 1 keer antwoord en noteer zoveel mogelijk doelen!

Slide 4 - Open vraag



Voor welk leespubliek is de tekst geschreven?

A
ouders
B
studenten
C
kinderen/jongeren
D
meisjes

Slide 5 - Quizvraag

Wat lees je niet als je de leesstrategie 'verkennend lezen' gebruikt?
A
inleiding en slot
B
titel en plaatjes
C
de bron
D
het middenstuk

Slide 6 - Quizvraag

Met welke leesstrategie vind je het onderwerp van een tekst?
A
verkennend lezen
B
studerend lezen
C
nauwkeurig lezen
D
alle drie

Slide 7 - Quizvraag

Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?
A
Alleen de titel en de illustraties gebruiken
B
de inleiding lezen
C
Alle kernzinnen lezen
D
de titel, de inleiding en/of het slot

Slide 8 - Quizvraag

De hoofdgedachte van een tekst..
A
is hetzelfde als het onderwerp van de tekst
B
hoef je niet te weten.
C
schrijf je op als een zin
D
schrijf je op als een woordgroep

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Wat is het tekstdoel van
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 11 - Quizvraag


A
Het tekstdoel van deze tekst is informeren.
B
Het tekstdoel van deze tekst is overtuigen.
C
Het tekstdoel van deze tekst is activeren.
D
Het tekstdoel van deze tekst is amuseren.

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Video

Het tekstdoel van het vorige filmpje is
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

Wat is het tekstdoel van dit filmpje?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 16 - Quizvraag

Tekstdoel: 
Wat wil de schrijver? Wat is zijn doel met de tekst?







! Let op: een schrijver kan meerdere tekstdoelen hebben. Toch is altijd één doel het belangrijkst. 
De schrijver wil:
tekstdoel:
tekstsoort:
voorbeelden van tekstvormen:
de lezer informatie geven
informeren
informatieve tekst
nieuwsbericht
schoolboektekst
krantenartikel
instructie
de lezer vermaken
amuseren
amuserende tekst
leesboek
stripverhaal
gedicht
liedtekst

Slide 17 - Tekstslide

Tekstdoel: 
Wat wil de schrijver? Wat is zijn doel met de tekst?






! Let op: een schrijver kan meerdere tekstdoelen hebben. Toch is altijd één doel het belangrijkst. 
De schrijver wil:
tekstdoel:
tekstsoort:
voorbeelden van tekstvormen:
dat de lezer zijn mening gaat uiten
overtuigen
Betogende tekst
boekbespreking, klachtenbrief
dat de lezer actie onderneemt
activeren, tot handelen aansporen
Activerende tekst
advertentie, reclamefolder

Slide 18 - Tekstslide

H4.3 Tekstverbanden

Slide 19 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Leestaak H5.3 Lezen
maken opdracht 2 t/m 8

Klaar? 
verder maken opdracht 9 t/m 11 (zelfstandig ipv samen) 

Slide 20 - Tekstslide

H1.3 Lezen
Kun je
de
negen verschillen vinden?

Slide 21 - Tekstslide

Welke tekstsoort?
A
informatieve tekst
B
activerende tekst
C
amuserende tekst
D
betogende tekst

Slide 22 - Quizvraag

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel.
Amuseren
Informeren
Overtuigen
Activeren
Reclamefolder
Stripverhaal
oproep lid te worden
Handleiding
nieuwsbericht
Recept
klachtenbrief
Verslag

Slide 23 - Sleepvraag

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren

Slide 24 - Sleepvraag

Onze familie houdt zowel van hockey als van hardlopen.
A
opsommend verband
B
toelichtend (uitleggend) verband
C
chronologisch (tijdsverband)
D
concluderend tekstverband

Slide 25 - Quizvraag

Oom Leopold doet nooit mee. Hij leest namelijk liever de krant.
A
opsommend verband
B
redengevend verband
C
concluderend verband

Slide 26 - Quizvraag

Meisjes zoals Diana blijven dan positief.
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband
C
uitleggend verband
D
concluderend verband

Slide 27 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?

Hoewel Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
Tegenstelling
B
Tijdsvolgorde
C
Opsomming
D
Concluderend

Slide 28 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?

We moeten hoofdstuk 1, 2 en 3 leren. Kortom, heel boek 1.

A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijdsvolgorde
D
Concluderend

Slide 29 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?

Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glas drinken en een pizza.
A
Tegenstelling
B
Toelichting
C
Opsomming
D
Chronologie

Slide 30 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?

Het heeft vannacht enorm gesneeuwd, met als gevolg dat ik de deur vanochtend bijna niet open kreeg.
A
Tegenstelling
B
Reden
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde

Slide 31 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?

Eerst ga je naar de kapper en vervolgens ga je nieuwe schoenen kopen.
A
Tijdsvolgorde
B
Tegenstelling
C
Toelichting
D
Opsomming

Slide 32 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Leestaak H5.3 Leestaak
maken opdracht 9 t/m 11 + 15 t/m 19 

Slide 33 - Tekstslide