nt2:1,2,3 zinnen geregeld spreken

1,2,3 zinnen maken
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, kLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1,2,3 zinnen maken

Slide 1 - Tekstslide

Hoe maak je een korte zin?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

1 =
een mens
een dier
een ding

Slide 5 - Tekstslide

Geef een voorbeeld
van deel 1 van de zin

Slide 6 - Open vraag

Typ een mens, dier of ding. Of twee.

Slide 7 - Woordweb

Typ een werkwoord.

Slide 8 - Woordweb

Maak een korte zin met 1 en 2 en 3

Slide 9 - Woordweb

De jongens gaan elke dag naar school.

A
elke dag naar school =1
B
elke dag naar school = 3
C
elke dag naar school = 2

Slide 10 - Quizvraag

De jongens gaan elke dag naar school.
A
gaan = 1
B
gaan = 3
C
gaan = 2

Slide 11 - Quizvraag

De kat zit op de bank.
Schrijf de 1, 2 en 3 op.

Slide 12 - Open vraag

De jongens gaan elke dag naar school.
A
De jongens = 1
B
De jongens = 3
C
De jongens = 2

Slide 13 - Quizvraag

De dokter woont in Almere.
Schrijf 1, 2 en 3 op.

Slide 14 - Open vraag

De familie         slaapt    aan de muur.
De grote man   ligt         op tafel.
De klok               eet        in de kamer
De peuter          staat       taart.
De vrouw           kijkt        televisie.
Het meisje         hangt     rode wijn.
De jonge man  drinkt     op de grond.
De koffie            is             op de laptop.
De dikke man  werkt      in de stoel.
1..........................       2...........      3.........................                    

Slide 15 - Tekstslide

Soms heb je 2x een 3:
1 = De kat
2 = zit
3 = de hele dag (tijd)
3 = op de bank (plaats)

(altijd eerst tijd en dan plaats)

Slide 16 - Tekstslide

deel 3
3a = tijd
(nu, morgen, zaterdag, volgend jaar)
3b = plaats
(in Eindhoven, op tafel, in de klas, op school)

Slide 17 - Tekstslide

1) Wij / wonen / in Amsterdam.
2)Wij / wonen / twee jaar / in Amsterdam.
3)Mijn kinderen / spelen / op de straat.
4) Mijn kinderen / spelen / de hele dag / op de straat.
5) De koffie / staat / op de tafel.
6) De koffie / staat/ nu / op de tafel.
7) De hond / eet / pizza.
8) De hond / eet / iedere dag / pizza.
9) De les / is / op dinsdag.
10) De les / is / op dinsdag / in Rotterdam

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide