In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Planning van de les
Terugblik naar de leerdoelen van de vorige les
Uitleg leerdoelen deze les
Maken van de controlevragen
Werken aan je huiswerk en eventuele vragen stellen
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen van de vorige les
Paragraaf 3.2: Lineaire formules vergelijken.
Ik kan een lineaire vergelijking oplossen.
Slide 3 - Tekstslide
Tuinman A heeft de formule K=70A+100 opgesteld waarmee een klant kan bereken wat het kost om hem in te huren. K is de totale kosten en A het aantal uren dat de tuinman wordt ingehuurd.
Welke informatie geven de getallen 70 en de 100 in de formule?
Slide 4 - Open vraag
Tuinman B vraagt €75 per uur en €50 aan vaste kosten. Stel een formule op voor de kosten K in euro's na A aantal uur werk.
Slide 5 - Open vraag
Tuinman A vraagt: K=70A+100 Tuinman B vraagt: K=75A+50
Stel de twee vergelijkingen aan elkaar gelijk en geef de coördinaten van het snijpunt van de grafieken.
Slide 6 - Open vraag
Tuinman A vraagt: K=70A+100 Tuinman B vraagt: K=75A+50
Het snijpunt van de grafieken bij deze formules is (10 , 800). Wat betekenen die getallen?
Slide 7 - Open vraag
Leerdoelen van deze les
Paragraaf 3.2: Lineaire formules vergelijken.
Ik kan een lineaire ongelijkheid oplossen.
Slide 8 - Tekstslide
Ik kan een lineaire ongelijkheid oplossen.
Slide 9 - Tekstslide
Tuinman A vraagt: K=70A+100 Tuinman B vraagt: K=75A+50
Als ik meer dan 10 uur een tuinman wil inhuren, welke kan ik dan het beste kiezen?
Slide 10 - Open vraag
Tuinman A vraagt: K=70A+100 Tuinman B vraagt: K=75A+50
Los de volgende ongelijkheid op: 70A + 100 < 75A + 50
Slide 11 - Open vraag
Ongelijkheid oplossen:
Maak er een vergelijking van
Los deze vergelijking op
Bekijk met een plaatje of je de waarden voor of na het snijpunt moet hebben. (volgende les leren we plaatjes maken met de rekenmachine)
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Open vraag
Huiswerk voor de volgende les:
Zorg dat je de volgende leerdoelen beheerst:
Ik kan een lineaire ongelijkheid oplossen.
Maak hiervoor minimaal de opgaven 31 en 32 van paragraaf 2 van hoofdstuk 3.