De persoonvorm gaat naar de eerste positie in de zin. a. Dansten de leerlingen tot laat in de avond?
b. Wil Frederieke later een eigen winkeltje beginnen?
c. Kun je niet weten hoe je leven er over tien jaar uitziet?
d. Werd de scooter van Isam gestolen toen hij een broodje kocht?