Ronde 2- Lees de zinnen nog een keer voor.
- Laat de leerlingen op hun werkblad een kruisje zetten bij de producten die de man en vrouw op maandag eten.
- Check of de leerlingen het begrijpen en controleer samen.
- Stel controle vragen.
- Hoe vaak eten ze brood met kaas?
- Hoe vaak eten ze vlees?
- Hoe vaak eten ze vis?
- Hoe vaak eten ze rijst?
- Hoe vaak eten ze aardappels?
- Hoe vaak eten ze een appel?
- Hoe vaak eten ze een ei?
- Probeer of uw leerlingen ook toe zijn aan de begrippen 'vaak' en 'nooit'.
- Ze eten elke dag brood met kaas. Ze eten vaak brood met kaas.
- Eten ze ook een banaan? Nee, ze eten nooit een banaan.
- Ze eten vaak een appel.
- Ze eten vaak vlees.
- Ze eten nooit... (wijs iets anders aan in de klas of op het digibord wat ze nooit eten).