Omzet = €18.000 Inkoopwaarde= €6.000 Bedrijfskosten= €9.000 Wat is de nettowinst?
Slide 18 - Open vraag
Omzet = €18.000 Bedrijfskosten= €9.000 inkoopwaarde = € 10.000 Nettowinst = €1.500 Wat is de brutowinst?
Slide 19 - Open vraag
Omzet = €18.000 Bedrijfskosten= €9.000 Nettowinst = €1.500 Wat is de inkoopwaarde?
Slide 20 - Open vraag
Paragraaf 3
Kijk op cijfers
Slide 21 - Tekstslide
Vergelijken in procenten
Om te kijken hoe een bedrijf presteert kun je vergelijken met procenten. Hoe doe je dat?
Deel de inkoopwaarde door de omzet ( deel/geheel)
vermenigvuldig de uitkomst met 100 ( deel/geheel x 100%)
Dit kun je doen bij inkoopwaarde, brutowinst, de bedrijfskosten en de nettowinst in procenten van de omzet. ( zie volgende dia voorbeeld)
Slide 22 - Tekstslide
Druk de bedrijfskosten uit in procenten van de omzet
Slide 23 - Open vraag
Nick heeft een marktkraam waar hij telefoonhoesjes verkoopt. Zijn omzet is € 180.000, de brutowinst is € 81.000. Hoeveel is zijn percentage brutowinst van de omzet?
Slide 24 - Open vraag
Hoofdstuk 3 Paragraaf 5
Een kijkje achter de schermen
Slide 25 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Lesstof herhalen d.m.v. quizvragen
Zelf aan de slag met de test jezelf
Slide 26 - Tekstslide
Paragraaf 5
Een kijkje achter de schermen
Slide 27 - Tekstslide
Eindproducten zijn duurder dan grondstoffen door de toegevoegde waarde.
A
juist
B
onjuist
Slide 28 - Quizvraag
Zo noem je alle bedrijven die meewerken aan het maken van een product
A
Bedrijfskolom
B
Bedrijfsketting
C
Toegevoege Waarde
D
Producenten
Slide 29 - Quizvraag
In welke volgorde maak je kaas?
(=begrip: bedrijfskolom)
A
1-2-3-4
B
2-3-1-4
C
4-3-2-1
D
3-2-1-4
Slide 30 - Quizvraag
Toegevoegde waarde
Formule toegevoegde waarde
Verkoopprijs – inkoopprijs = toegevoegde waarde
Slide 31 - Tekstslide
Toegevoegde waarde
Slide 32 - Tekstslide
Bedrijfskolom = serie bedrijven die betrokken is bij de productie van een artikel
A
waar
B
niet waar
Slide 33 - Quizvraag
Hoe bereken je de toegevoegde waarde?
A
verkoopopbrengst + benodigde inkopen
B
verkoopopbrengst - benodigde inkopen
C
verkoopopbrengst x benodigde inkopen
D
verkoopopbrengst : benodigde inkopen
Slide 34 - Quizvraag
Bereken de toegevoegde waarde van de bakkerij
Slide 35 - Open vraag
Bereken de toegevoegde waarde van de supermarkt
Slide 36 - Open vraag
De supermarkt produceert 10 broden. Wat is waarde van de totale productie?
Slide 37 - Open vraag
Alle bedrijven die samenwerken aan een product noemen we de