1.I: writing + grammar

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Today
- Past simple herhaling
- past simple questions (vragen)
- zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de past simple?
De pas simple gebruik je wanneer iets in het verleden is gebeurd en
het is afgelopen.

Gisteren at ik pizza.
Vorige maand waren we in Parijs.
Drie jaar geleden werkte ik in Burger's Zoo.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe maak je de past simple?
Er zijn 2 manieren om de past simple te maken:

Manier 1: ww + ed
Manier 2: onregelmatige werkwoorden.

Slide 4 - Tekstslide

 Hoe maak je de past simple?
Manier 1: werkwoord + ed

Work --> worked
walk --> walked
talk --> talked

Slide 5 - Tekstslide

Past simple: questions
maak aantekeningen!!

Slide 6 - Tekstslide

past simple: questions
regel 1: 
Did +  onderwerp + werkwoord 
Did I bring my sunglasses?
Did they enjoy their holiday?

voorbeeld onderwerp: I, you, he/she/it, we, they, my dog....
voorbeeld werkwoord: work, stay, eat, play....

Slide 7 - Tekstslide

Past simple: questions
regel 2:  was / were / could / would zijn uitzonderingen. Deze wekwoorden komen aan het begin van de zin.

was/were/could/would + onderwerp 
Was your mum in Italy two weeks ago?
were you happy to go back home?
Could you take some photos?



Slide 8 - Tekstslide

Past simple: questions
regel 3: wh-vragen
what, when, where, which, who, how komen vooraan aan de zin.

Where was Jenny last monday?
How was your day?
What was he doing?

Slide 9 - Tekstslide

Past Simple - Questions notes
                                                  verb (werkwoord) 

(to be) was / were                                other

Was/were + onderwerp                     Did + persoon + werkwoord
*He was nice to you.                         *He walked home yesterday.
Was he nice to you?                             Did he walk home yesterday.


                            


Slide 10 - Tekstslide

He jumped very far.
A
Did he jumped very far?
B
Jumped he very far?
C
Jump did he far very?
D
Did he jump very far?

Slide 11 - Quizvraag

My mother worked in a snackbar.
A
Worked my mother in a snackbar?
B
Did my mother work in a snackbar?
C
Did my mother worked in a snackbar?
D
Did working snackbar my mother?

Slide 12 - Quizvraag

They waited for the bus.
____________ for the bus?

Slide 13 - Open vraag

She scored a goal.
__________ a goal?

Slide 14 - Open vraag

maak er een vraagzin van:
He could carry the suitcase.

Slide 15 - Open vraag

Homework
p.64 + 65: exercise 56, 57 & 58

Slide 16 - Tekstslide