Lezen: Argumenteren (deel 2)

Welkom!

Ga rustig zitten en pak je spullen erbij.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Ga rustig zitten en pak je spullen erbij.

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze lessenreeks..

  • kun je feitelijke en waarderende argumenten herkennen.
  • kun je argumentatiestructuren herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Argumenteren
Standpunt: soms in de titel of inleiding (bevat vaak mening, gedachte, idee of visie). In het slot vormt het standpunt vaak de conclusie: al met al... dus... daarom...

Signaalwoorden: volgens mij, mijns inziens, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dan ook, dus, daarom, kortom + werkwoorden als vinden en moeten 

Standpunt is niet altijd expliciet genoemd, soms impliciet
1. Door een retorische vraag te stellen. (Het is toch raar dat je geen vertaalde klassiekers op je boekenlijst voor Nederlands mag zetten?)
2. Door een vergelijking te maken. (Vertaalde literatuur mag niet op de lijst. Alsof Saskia Noort een betere schrijver is dan Virginia Woolf of Philip Roth.) 

Slide 3 - Tekstslide

Argumenteren
Argumenten verdedigen een standpunt. Een argument kan zowel voor het standpunt, als achter het standpunt staan. Herken je vaak aan signaalwoorden als: aangezien, immers, namelijk, omdat & want.

De onderbouwing van een argument herken je vaak aan signaalwoorden als: bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, neem, ter illustratie, zo & zoals.

Feitelijk argument: feitelijke uitspraak, objectief, waar of onwaar. Heeft geen ondersteunend argument nodig.
Waarderend argument: niet-feitelijk uitspraak, subjectief & moet ondersteund worden met ander argument (het feitelijk subargument).

Slide 4 - Tekstslide

Argumentatiestructuur
Een argumentatiestructuur is een overzicht waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen. 

Slide 5 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
  • Enkelvoudige argumentatie = een standpunt en één argument.

  • Onderschikkende argumentatie = een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten (= ketenargumentatie).


Slide 6 - Tekstslide

Enkelvoudige argumentatie
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
want

Slide 7 - Tekstslide

Nevenschikkende argumentatie
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.
want
want

Slide 8 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Je lever gaat eraan kapot.
want
want

Slide 9 - Tekstslide

Argumenteren
Kernbegrippen:

- Standpunt: zienswijze, mening of opvatting. 
- Argument: dat wat je gebruikt ter ondersteuning van je standpunt
- Feitelijk: je kan het argument controleren (is het waar of niet?)
- Waarderend: bevat een waardeoordeel (je bent het er mee eens of niet)
- Argumentatiestructuur: een blokjesschema weergeven, waarbij het standpunt in het bovenste blokje komt te staan en de argumenten in de blokjes eronder.

Slide 10 - Tekstslide

A Zij heeft ruim voldoende ervaring in het basisonderwijs.

B Deze sollicitante is zeker geschikt voor die functie van hoofdonderwijzer.

C De school wilde het aantal vrouwelijk collega’s vergroten.

D Ruime ervaring is nodig voor deze functie.

E Zij is een vrouw.

F Zij past goed in de samenstelling van het team wat betreft leeftijd.

A
B
C
D
E
F

Slide 11 - Sleepvraag

Zelf aan de slag
Maken: 
  • Cursus 1, par. 3, opdr. 2 & opdr. 3 (t/m vr. 4).

Ben je klaar?
1. GG Taak 2.
2. Boek kiezen / lenen.
3. Huiswerk maken ander vak.


Slide 12 - Tekstslide

Oefening: Argumentatiestructuur
Maak de argumentatiestructuur:
Stelling: Het festival van afgelopen weekend was niet leuk.

  • Het regende drie dagen onafgebroken. 
  • Een flesje water kostte 5 euro.
  • Het vliegtuig van de hoofdact had vertraging. 
  • Het was erg duur. 
  • De hoofdact kwam niet opdagen. 

Slide 13 - Tekstslide

Oefening: Argumentatiestructuur
Het festival van afgelopen weekend was niet leuk.
Het vliegtuig had vertraging. 
Het was erg duur. 
De hoofdact kwam niet opdagen.
Een flesje water kostte 5 euro. 
Het regende drie dagen onafgebroken.

Slide 14 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Maak van onderstaande stelling en argumenten een argumentatiestructuur. Noteer ook welke structuur je gebruikt hebt.

De prijs is veel te hoog.
Het is in het Frans geschreven.
Ik heb er zelf niet aan mogen meewerken.
Ik vind dit geen bevredigend wetenschappelijk boek geworden.
In het Engels zouden veel meer mensen het kunnen lezen.

Slide 15 - Tekstslide

Oefening: Argumentatiestructuur
Ik vind dit geen bevredigend wetenschappelijk boek geworden.
Het is in het Frans geschreven.
De prijs is veel te hoog.
In het Engels zouden
veel meer mensen het
kunnen lezen.
Ik heb er zelf niet aan mogen meewerken.

Slide 16 - Tekstslide