In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Zinsontleding- pv, wwg, ond
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Ik geef eerst een korte uitleg over de theorie van zinsontleding.
Daarna gaan we zelfstandig aan de slag. Ik schrijf de zin op het bord, daarna zoeken jullie het onderwerp, de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde.
Aan het einde van de les heb jij dus een blad vol zinnen die je hebt ontleed.
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in de zin?
"De bal wordt geschopt door Max"
A
De bal
B
wordt
C
geschopt
D
door Max
Slide 3 - Quizvraag
Het onderwerp
Diegene/Datgene die de handeling uitvoert of ondergaat.
Het onderwerp is altijd gekoppeld aan de persoonsvorm of het werkwoordelijk gezegde. Je kan dus de meervoud of enkelvoud aanpassen (getalsproef).
"Het meisjeslaapt nog"
"De meisjesslapen nog"
Slide 4 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in de zin?
"De bal wordt geschopt door Max"
A
De bal
B
wordt
C
geschopt
D
door Max
Slide 5 - Quizvraag
De persoonsvorm
Geeft aan in wat voor tijd de volledige handeling is uitgevoerd.
"Het meisje slaapt rustig"
"Het meisje sliep rustig"
Er is een soort persoonsvorm waar dit niet geldt:
"Ga zitten!"
"Pak het boek"
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
"De bal wordt geschopt door Max
A
De bal
B
wordt geschopt
C
door
D
Max
Slide 7 - Quizvraag
Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin die een samenhangend geheel vormen.
"Ik heb een boek gelezen"
Let op de scheidbare werkwoorden:
"Ik haalde de auto voor mij in"
Slide 8 - Tekstslide
Nu gaan jullie zelfstandig zinnen ontleden.
De zinnen staan op het bord, we kijken alles klassikaal na!
Slide 9 - Tekstslide
ZINSONTLEDING - lv
Slide 10 - Tekstslide
Benoem het ond, pv en wwg in de zin:
"Ik heb jou dat horen zeggen"
Slide 11 - Open vraag
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin? "Ik schoot de bal naar Max toe."
A
Ik
B
de bal
C
naar
D
toe
Slide 12 - Quizvraag
Het lijdend voorwerp
Wanneer de zin een wwg heeft, ondergaat er een zinsdeel die handeling. Het is altijd een zelfstandig naamwoord. Het kan soms ook een verwijswoord zijn.