Lees de volgende zinnen en noteer van welke vorm van beeldspraak er sprake is:
1. Papier is geduldig
2. Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
3. Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
4. Annie kwam aanrijden in haar koekblik.
5. Dat is kat in het bakkie.
6. Het onder de knie hebben.
7Je hoort de bomen fluisteren.
fluisteren