Dag 1

Thema 8: Technologie
Dag 1
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Thema 8: Technologie
Dag 1

Slide 1 - Tekstslide

De woorden van vandaag:
  1. de technologie
  2. de afstand
  3. allemaal
  4. alles
  5. de app
  6. de arm
  7. de bal
  8. bijvoorbeeld
  9. bijzonder 

Slide 2 - Tekstslide

1. de technologie
  • hoe werkt de laptop, telefoon of televisie 

  • de technologie - de technologieën

  • zin: Ik snap de technologie van een laptop niet.

Slide 3 - Tekstslide

2. de afstand
  • de ruimte tussen twee dingen of plaatsen

  • de afstand - de afstanden

  • zin: De afstand tussen school en mijn huis is
    5 meter.

Slide 4 - Tekstslide

3. allemaal
  • alles
  • alle mensen of dingen

  • zin: Wij houden allemaal van de zon.
  • zin: Wij gaan allemaal naar huis.

Slide 5 - Tekstslide

4. alles
  • alle dingen

  • alles <--> niets

  • zinnen: Het meisje neemt haar boek, haar schrift, haar etui en een koek mee naar school. Ze doet alles in haar tas. 

Slide 6 - Tekstslide

5. de app
  • een functie/programma die je kunt downloaden op je telefoon 

  • de app - de apps

  • zin: Deze app is heel handig.
  • zin: De app kost geld.

Slide 7 - Tekstslide

6. de arm
  • het deel van je lichaam tussen je hand en je schouder 

  • de arm - de armen

  • zin: Ik heb mijn armen nodig in de sportschool.
  • zin: Mijn rechterarm is sterk en mijn linkerarm niet.

Slide 8 - Tekstslide

6. de arm
  • zin: Ik kan mijn  arm buigen en strekken.
  • zin: De robotarm kan dingen pakken.

Slide 9 - Tekstslide

7. de bal
  • rond voorwerp waarmee je kunt spelen
     
  • gooien/rollen/schoppen

  •  de bal - de ballen
  • zin: Tafeltennis, volleybal en voetbal speel je met een bal.

Slide 10 - Tekstslide

8. bijvoorbeeld
  • dit zeg je als je een voorbeeld gaat geven dat je uitleg duidelijker maakt

  • zin: Ik ga bijvoorbeeld niet lopen maar fietsen.
  • zin: In Nederland hebben wij veel vakantiedagen. Bijvoorbeeld
    1 januari is een vrije dag!

Slide 11 - Tekstslide

8. bijvoorbeeld
  • Je noemt niet alles, maar een of twee.
  • Wat bedoel je?

  • zin: Fruit is bijvoorbeeld een appel of een banaan.
  • zin: Een beroep is bijvoorbeeld dokter of kapper.

Slide 12 - Tekstslide

9. bijzonder
  • niet gewoon, speciaal 

  • zin: Mijn zusje is bijzonder, want zij kan heel mooi zingen.
  • zin: Deze ring is heel bijzonder.

Slide 13 - Tekstslide

technologie

Slide 14 - Woordweb

De ................... tussen Amsterdam en Parijs is 500 kilometer.
2
A
dichtbij
B
afstand
C
km
D
verweg

Slide 15 - Quizvraag

1)Er vallen ............ bladeren op de grond.
2)De leerlingen zijn ............ blij.
3) Pak ............ je laptop uit de laptopkast.
3
A
alle
B
alles
C
al
D
allemaal

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent de zin:
Heb je alles bij je?

4

Slide 17 - Open vraag

5
Wat vind jij de leukste app?

Slide 18 - Woordweb

Delen van je lichaam zijn: ...
6
A
been, arm, fles, station
B
wang, arm, schouder, pink
C
arm, agenda, suiker, bloed
D
elleboog, arm, knie, paspoort

Slide 19 - Quizvraag

7
de tennisbal
de volleybal
de basketbal
de voetbal
de honkbal

Slide 20 - Sleepvraag

Vul in:
.................... is bijvoorbeeld ............of ................
8

Slide 21 - Open vraag

Wat vind jij bijzonder?
9

Slide 22 - Open vraag