Theme 3 - Relative clauses

Welcome
Go to this link:
https://LessonUp.app/invite/group/vqgzx

Sign up using your real name if you haven't already. 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome
Go to this link:
https://LessonUp.app/invite/group/vqgzx

Sign up using your real name if you haven't already. 

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson
- Today we are going to revise relative clauses and the vocabulary of theme 3. 
- It it optional to take notes.

Slide 2 - Tekstslide

Recap: Relative clauses
  • What is a relative clause?
  • Een betrekkelijke bijzin -> extra informatie over iets of iemand
  • Met welke 3 woordjes beginnen relative clauses Meestal?
  • Who (personen), which (dieren en dingen) of that (personen, dieren en dingen)
  • Welke 2 soorten bijzinnen zijn er?
  • Defining relative clauses (onmisbaar), Non-defining relative clauses (misbaar, met komma's) 



Slide 3 - Tekstslide

Defining relative clauses
Defining relative clauses:  onmisbare informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Je gebruikt geen komma's!




He is the doctor who helped my grandmother.


This is the car which was involved in an accident.

Slide 4 - Tekstslide

Non-defining relative clauses
Non-defining relative clauses:  onbelangrijke informatie
  • Staan in het midden/einde van de zin
  • Begint en eindigt met een komma
  • Je mag GEEN that gebruiken





The Times, which is published in London, is a daily newspaper.


The Times is a daily newspaper.

Slide 5 - Tekstslide

Relative pronouns weglaten
Je kan de betrekkelijke voornaamwoorden (who, which, that) weglaten als de zin voldoet aan de volgende eisen:
1. Het is een defining relative clauses
2. Het gaat om who, which of that
3. Er staat een voornaamwoord achter.
        Persoonlijk voornaamwoord
        Bezittelijk voornaamwoord
        Wederkerend voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Who / which
Who en which staan soms met een voorzetsel. Die kan vooraan (formeel) of achteraan (informeel de bijzin staan)

VB. The owner, who the police had talked to, was afraid.
. The owner, to whom the police had talked, was afraid.

Which veranderd dan niet, maar who kan veranderen in whom

Slide 7 - Tekstslide

en whose dan?
Whose geeft bezit aan. 
Je vertaalt het met van wie, wiens of waarvan.

VB. Marvin, whose bike was stolen, had to walk home.


Slide 8 - Tekstslide

I talked to the girl whose car had broken down in front of the shop.
A
Defining clause
B
Non-defining clause

Slide 9 - Quizvraag

My brother, who lives in Australia, is older than me.
A
Defining clause
B
Non-defining

Slide 10 - Quizvraag

In welke van de twee mag je geen 'that' gebruiken
A
Defining clause
B
Non-defining clause

Slide 11 - Quizvraag

Fill in the gap:
We had spaghetti, ... is my favourite meal, for dinner last night.
A
which
B
that
C
whom
D
who

Slide 12 - Quizvraag

Fill in the gap:
He is a famous architect ... designs won an international award last year
A
whom
B
whose
C
who
D
which

Slide 13 - Quizvraag

Fill in the gap:
The photocopier, ... has a two-year guarantee, costs $2000.
A
that
B
who
C
whose
D
which

Slide 14 - Quizvraag

Fill in the gap:
He is the consultant ... advice I rely on
A
who
B
which
C
whose
D
that

Slide 15 - Quizvraag

How many questions did you get correct?
07

Slide 16 - Poll

Balderdash
I am going to put you in breakout rooms.
I will send you 4 words. 
You are going to write 1 fake definition and 1 true definition
Each definition must use a relative clause. 
You will get 10 min.

Hippiater
A Hippiater is a vet who is specialised in horses.
Hippiaters are people who are part of the Hippie culture.

Slide 17 - Tekstslide

Which definition is correct?
1
2

Slide 18 - Poll

Which definition is correct?
1
2

Slide 19 - Poll

Which definition is correct?
1
2

Slide 20 - Poll

Which definition is correct?
1
2

Slide 21 - Poll

Which definition is correct?
1
2

Slide 22 - Poll

Which definition is correct?
1
2

Slide 23 - Poll

Which definition is correct?
1
2

Slide 24 - Poll

Vocabulary game
anonymousecurerase...etc

Rules:
Your word must start with the last letter of the previous word
You are allowed to use your textbook

timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Exit-ticket: answer following questions:
1. Op een schaal van 1 tot 5 hoe goed begrijp je de grammatica van theme 3?
2. Welk onderdeel van theme 3 zou je graag nog extra willen oefenen / uitleg over willen krijgen?
3. Los van theme 3, wat zou je graag nog willen leren (Engels)

Slide 26 - Open vraag

End of the lesson

Remember!
Study all vocabulary theme 3, all grammar & stone 7, 8 and 9

See you tomorrow :)

Slide 27 - Tekstslide