Voorzetsels
Staan meestal voor (een woordgroep met) een zelfstandig naamwoord en zeggen iets over plaats of tijd.
Voorbeelden van voorzetsels:
in, op, door, over, achter, binnen, tijdens, sinds, zonder, met, via, per, te, volgens
In de doos, onder de Eiffeltoren, sinds gisteren
(truc: de mededeling)