In het parlement zitten de Eerste en Tweede Kamer.
Ze hebben twee taken.
1. Wetten maken
2. Controleren kabinet
Slide 4 - Tekstslide
Regering : Koning en ministers
regering : ministers en Koning
kabinet : ministers en staatssecretarissen
Slide 5 - Tekstslide
Koning
Koning is niet door het volk gekozen en heeft geen politieke macht.
Slide 6 - Tekstslide
Wat doet het kabinet?
Ministers hebben twee taken
1. Wetten maken
2. Wetten uitvoeren
Een staatssecretaris ondersteunt een minister
Slide 7 - Tekstslide
Minister President:
De minister-president (ook wel premier genoemd) is de leider van het kabinet.
Hij is de belangrijkste minister en is de voorzitter als de regering vergadert.
Slide 8 - Tekstslide
Ministers en staatssecretarissen
In het kabinet zitten ministers en staatssecretarissen die elk een eigen taak hebben.
Ministers krijgen ondersteuning van duizenden ambtenaren. Ook hebben de meeste ministers hulp van een staatssecretaris = Een soort assistent-minister die verantwoordelijk is voor een deel van de taken van een minister.
Slide 9 - Tekstslide
Ministers werken samen:
Elke vrijdag komen alle ministers bij elkaar. Ze maken samen plannen en wetsvoorstellen.
Een wet wordt pas aangenomen als de Tweede Kamer en Eerste Kamer ermee instemmen.
Slide 10 - Tekstslide
Taken van de koning:
De koning is het staatshoofd. Hij is lid van de regering, maar heeft vrijwel geen macht. Zijn taken zijn:
Een handtekening zetten onder alle wetten.
De troonrede voorlezen op Prinsjesdag.
Overleg voeren met de minister-president.
Ons land vertegenwoordigen in het buitenland.
Ministers en staatssecretarissen beëdigen.
Slide 11 - Tekstslide
Prinsjesdag
Elk jaar op de derde dinsdag in september is het Prinsjesdag.
Troonrede Een overzicht van wat de ministers hebben bereikt en welke plannen ze hebben voor het komende jaar.
Rijksbegroting :Het overzicht van alle inkomsten en uitgaven voor het komende jaar.
Slide 12 - Tekstslide
Opdrachten
Lezen van paragraaf 4.4 De regering bladzijde 64 en 65 (neem bron 2 goed door)
Maken van paragraaf 4.4 in je werkboek vraag 1, 4, 5, 6, 11, en 12 A