KT1E, Spelling, 06-02-2023

Welkom KT1E!

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek voor Nederlands, een schrift en een pen.

Heb je dit voor je?
Wees stil, dan kunnen we snel beginnen :) 
Telefoon in de telefoontas? Tas op de grond? 
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom KT1E!

Wat heb je vandaag nodig?
Je boek voor Nederlands, een schrift en een pen.

Heb je dit voor je?
Wees stil, dan kunnen we snel beginnen :) 
Telefoon in de telefoontas? Tas op de grond? 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Weet je het nog?
- Opdrachten bespreken
- Uitleg verkleinwoorden
- Aan de slag!
- Fictiefragment

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog?
- Hoofdletters
- Punten, vraagtekens en uitroeptekens
- Laatste letter t of d
- Meervouden 

Slide 3 - Tekstslide

Weet je het nog?
Laatste letter -t of -d?
Verleng het woord! Dan hoor je of je een -t of een -d schrijft. 

Meervouden
s wordt soms een z (huis --> huizen)
f wordt soms een v (brief --> brieven)
soms verdubbelt de laatste medeklinker van het woord (jas --> jassen)
soms wordt er een klinker weggehaald (muur --> muren) 



Slide 4 - Tekstslide

Opdrachten bespreken
Opdracht 1 t/m 4 (blz. 228-229)

Slide 5 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken.
Een verkleinwoord maak je meestal door -je achter het woord te zetten: haak → haakje; rups → rupsje


Slide 6 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Soms moet je andere letters toevoegen om het goed te laten klinken, zoals -pje; -tje; of -etje:
– bloem → bloempje; schuim → schuimpje
– tuin → tuintje; grasmaaier → grasmaaiertje
– wandeling → wandelingetje; behang → behangetje

Als het zelfstandig naamwoord eindigt op -ng, moet je soms -g vervangen door -k:
koning → koninkje; vergoeding → vergoedinkje.


Slide 7 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Wat? Maak opdracht 1 t/m 7 (blz. 229-230) 
Je schrijft de antwoorden in je schrift
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Kom dan bij me



timer
15:00

Slide 8 - Tekstslide

Fictiefragmenten

Slide 9 - Tekstslide

Ik moet dit doen
We lezen regelmatig in het boek 'Ik moet dit doen' van Maren Stoffels. 

Je kan ook de beurt krijgen om te lezen.

Als we het boek uit hebben, krijg je een opdracht bij het boek

Slide 10 - Tekstslide

Samen aan de slag!
Opdracht 8 (blz. 31)

Slide 11 - Tekstslide

Grammatica, wat weet je nog?

1. Werkwoorden
2. Lidwoorden
3. Zelfstandige naamwoorden 
4. Bijvoeglijke naamwoorden
5. Voorzetsels



Slide 12 - Tekstslide

Poster afmaken!
Je krijgt vandaag de tijd om je poster af te maken. Voor je poster krijg je een cijfer. Zorg er dus voor dat de poster er goed uitziet.

1. Je poster ziet er mooi en verzorgd uit.
2. Je poster bevat een uitleg van iedere woordsoort.
3. Je poster bevat 2 voorbeelden bij iedere woordsoort
4. Je poster bevat een oefening bij iedere woordsoort. 



Slide 13 - Tekstslide

Nieuwe woordsoorten
Lidwoord: de, het, een. 
Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord


Zelfstandig naamwoord: planten, dieren, mensen, dingen en namen. 
(PLA-DI-ME-DI-NA) 
appelboom, giraffe, buurvrouw, stoel... en dus ook namen zoals:
  • Jort, Steyn, Maureen, Cyntia, Sofie, Noa, Esmee, Tess, Chris, Bram, Dani, Lucas, Jesse, Friso en Cas

Slide 14 - Tekstslide

Nieuwe woordsoorten
Zelfstandig naamwoord: planten, dieren, mensen, dingen en namen. 
(PLA-DI-ME-DI-NA) 
appelboom, giraffe, buurvrouw, stoel, Heerhugowaard 

Je herkent een zelfstandig naamwoord doordat... 
1. Het vaak een meervoud heeft (appelboom - appelbomen)
2. Je er een verkleinwoord van kunt maken (appelboom - appelboompje)
3. Je er een lidwoord voor kunt plaatsen (de appelboom

Slide 15 - Tekstslide

Nieuwe woordsoorten

Je herkent een zelfstandig naamwoord doordat... 
1. Het vaak een meervoud heeft (appelboom - appelbomen)
2. Je er een verkleinwoord van kunt maken (appelboom - appelboompje)
3. Je er een lidwoord voor kunt plaatsen (de appelboom

Dit geldt niet voor namen!!!!!

Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen
Wat zijn de lidwoorden en zelfstandige naamwoorden in onderstaande zin(nen)?
  • Het huisje staat dichtbij de oude schuur van mijn vader.
  • Het huisje staat dichtbij de oude schuur van mijn vader.
  • Het strand van Callantsoog is erg mooi in de zomer.
  • Het strand van Callantsoog is erg mooi in de zomer.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Onderwerp
Onderwerp = waar de tekst over gaat. 

Je schrijf het onderwerp in één of in een paar woorden op. 
Bijvoorbeeld haaien of hippe games. 


Het onderwerp is dus het antwoord op de vraag:
Waarover gaat de tekst?

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht
Bekijk tekst 1 op blz. 16. 

1. Markeer de titel
2. Omcirkel de afbeelding
3. Markeer de tussenkopjes. 
4. Zet de eerste alinea tussen haken. 

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 1
Kijk eens mee op blz. 15 opdracht 1. 

We moeten de woorden koppelen aan de juiste betekenis?
Hoe pak je zo'n opdracht aan? 

1. Je kijkt eerst naar de woorden die je wél weet, die verbind je met elkaar.
2. Kijk dan naar de woorden die je niet weet, en kijk naar de betekenissen die over zijn. 

Slide 21 - Tekstslide

Even checken...
Lidwoorden? Werkwoorden? Zelfstandige naamwoorden?

De man loopt een prachtige route rond het meer. 
Het mistige weer levert prachtige plaatjes op. 

Slide 22 - Tekstslide

Even checken...
Wat is het verschil tussen zin A en zin B?

A. De verwarde man loopt tegen een grote boom aan. 
B. De man loopt tegen een boom aan. 


Slide 23 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Zo'n woord dat extra informatie geeft noem je een
bijvoeglijk naamwoord. 

- Een bijvoeglijk naamwoord kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan: Dat is een spannende film. / De film is spannend.
- Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): een spannend boek / een spannende film.
- Bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de ‘trappen van vergelijking’ gebruiken: spannend - spannender - spannendst


Slide 24 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord; even oefenen
1. Lisa gaat op haar gele fiets naar het nieuwe kantoor. 

2. Dit spannende verhaal speelt zich af in een griezelig bos. 

3. De tweedehands fiets kocht ik bij de vrolijke fietsenmaker. 

4. 'De film is erg saai', zei de enthousiaste leerling. 

Slide 25 - Tekstslide

Samen aan de slag!
Opdracht 1 en 2 paragraaf 2 (blz. 15) 


  • Kijk eens mee naar tekst 1 op blz. 16


Slide 26 - Tekstslide

Wat weet je nog...?
De vorige les hebben we het gehad over onbekende woorden. 

Welke 3 woordraadstrategieën heb je toen geleerd?

  1. Een synoniem zoeken
  2. Een omschrijving zoeken
  3. Een voorbeeld zoeken

Slide 27 - Tekstslide

Opdrachten nakijken 
Opdracht 2 t/m 4 af. (blz. 11 t/m 13)

We kijken de opdrachten samen na. 
Je kan de beurt krijgen om jouw antwoord te delen. 


Je verbetert je antwoord indien fout.
Je zet een krul als je het antwoord goed hebt. 

Slide 28 - Tekstslide

Samen aan de slag!
Opdracht 5 (blz. 14)

Woordraadstrategieën 
1. Een synoniem zoeken (ander woord met dezelfde betekenis)
2. Een omschrijving zoeken 
3. Een voorbeeld bij het woord zoeken 


Slide 29 - Tekstslide

Onbekende woorden
1. Een synoniem zoeken.

Een synoniem is een ander woord met de dezelfde betekenis. (trottoir - stoep) 

Hoe doe je dat?
Kijk in dezelfde zin of in de zinnen erom heen of er een synoniem staat. 

Slide 30 - Tekstslide

Onbekende woorden
2. Een omschrijving zoeken

Soms wordt het woord in de tekst al uitgelegd. Bij een omschrijving worden meerdere woorden gebruikt, bij een synoniem maar één. 

Hoe doe je dat?
Omschrijvingen staan vaak tussen haakjes of tussen komma's in dezelfde zin of de zin ervoor of erna. 

Slide 31 - Tekstslide

Onbekende woorden
3. Een voorbeeld zoeken
Soms kun je moeilijke woorden begrijpen omdat er voorbeelden bij het woord worden genoemd. (Yoesra verzamelt haar tekengerei (potloden, wasco en stiften) om verder te werken aan haar kunstwerk. )

Hoe doe je dat?
Voorbeelden staan vaak na woorden zoals als, bijvoorbeeld. Of voorbeelden staan vaak na een dubbele punt, tussen haakjes of tussen komma's. 

Slide 32 - Tekstslide

Even oefenen...
Wat betekent het dikgedrukte woord? En welke strategie heb je gebruikt?

1. Amin transpireert in de zon. Hij rent over het voetbalveld en zweet enorm. 
2. Tijden biologie hadden we het over het gebruik van onze zintuigen: zien, horen, proeven, voelen en ruiken. 
3. Hidde werkt in de akkerbouw, een vorm van landbouw, waar hij mais en suikerbieten kweekt. 

Slide 33 - Tekstslide

Samen aan de slag!
Pak blz. 11 erbij 

We maken opdracht 1 samen. Daarna ga je zelfstandig aan de slag. 

Slide 34 - Tekstslide

Ik moet dit doen
We lezen regelmatig in het boek 'Ik moet dit doen' van Maren Stoffels. 

Je kan ook de beurt krijgen om te lezen.

Als we het boek uit hebben, krijg je een opdracht bij het boek

Slide 35 - Tekstslide

Dit zul je altijd terugzien!
Op de powerpoint zie je elke les dezelfde tekens terug.


Je bent helemaal stil. 
Je mag niet overleggen of vragen stellen. 
Je mag fluisteren. Je mag vragen stellen als je je hand opsteekt. 
Je mag gezellig kletsen. Je mag vragen stellen als je je hand opsteekt.  
timer
1:00
Deze timer laat zien hoelang je ergens voor hebt. Houd hem goed in de gaten!

Slide 36 - Tekstslide

Wat heb je nodig?
Dit heb je iedere les bij je en dit wordt gecontroleerd.
1. Je Nederlands boek
2. Een lijntjesschrift
3. Je etui
4. Een leesboek

1 of 2x niet mee is een waarschuwing, 3x is nablijven

Slide 37 - Tekstslide

Wat verwacht ik van jullie?
1. Dat je op tijd in de les bent
2. Dat je mobiel in je telefoontas gaat bij binnenkomst
3. Dat je je spullen bij je hebt (leesboek, boek, schrift en pen)
4. Dat als iemand de beurt heeft, het verder stil is in de klas
5. Dat je elkaar met respect behandelt

'Momentje vrij? Boek erbij!' 



Slide 38 - Tekstslide

Inloggen Office365
- Je moet inloggen bij Office365, zodat je kan werken op de Chromebooks op school. 
- Je moet je wachtwoord direct veranderen. Sla dit wachtwoord op op je telefoon bij notities. Zodat je het altijd kan terugvinden.
-  Ga naar www.huygens.nl, klink bovenin op Microsoft 365


Slide 39 - Tekstslide

Fictie en non-fictie
Fictie = verzonnen verhalen
Non-fictie = waargebeurde verhalen

Doel: amuseren, de schrijver wil dat je je vermaakt als je het verhaal leest. 

Slide 40 - Tekstslide

Fictie en non-fictie
Fictie zijn ook verhalen die wel waargebeurd lijken, maar niet echt gebeurd zijn. Zulke verhalen zijn realistisch

Andere verhalen kunnen nooit echt gebeuren, zoals Harry Potter. Zo'n verhaal noem je een fantasieverhaal. 

Slide 41 - Tekstslide

Samen aan de slag!
Pak je boek blz. 60 

We maken de eerste opdracht samen, daarna ga je zelf aan de slag. 

Slide 42 - Tekstslide

Nakijken
Opdracht 1 en 2 (blz. 60-61) 

Let op: je kijkt na met een andere kleur pen
Zet een krul als je het goed hebt. 
Verbeter je antwoord indien je een foutje hebt gemaakt



Slide 43 - Tekstslide

Hoe ging het?
Wat vond je lastig, wat vond je makkelijk?
Huiswerk: opdracht 1, 2 en 3 (blz. 60-62)
Neem een leesboek mee naar de volgende les.

Slide 44 - Tekstslide

Twee waarheden, één leugen

Slide 45 - Tekstslide