Paragraaf 2.3 - Veranderen van fase

2.3 - veranderen van fase
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

2.3 - veranderen van fase

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Herhaling H 2.3 
  • Uitleg H 2.3 laatste gedeelte 
  • Zelfstandig werken 
  • Afsluiting/Vragen 2.3

Slide 2 - Tekstslide

Sleep de temperatuur metingen 
naar het juiste meetbereik in graden Celcius
-10 tot 100 °C
35 tot 42 °C
60 tot 300 °C
0 tot 1800 °C
Meten van de temperatuur 
van je lichaam.
Meten van de temperatuur 
van een oven.
Meten van de temperatuur 
van lava uit 
een vulkaan.    
Meten van de temperatuur van kokend water.

Slide 3 - Sleepvraag

Hoeveel Kelvin is 100 graden Celcius
A
0
B
373
C
173
D
273

Slide 4 - Quizvraag

Reken om: 25 graden Celsius is gelijk aan:
A
-248 Kelvin
B
298 Kelvin
C
248 Kelvin
D
6825 Kelvin

Slide 5 - Quizvraag

-273°C is 0 Kelvin
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Wat voor vloeistof wordt vaak gebruikt in een vloeistofthermometer?
A
• alcohol
B
• water
C
• kwik

Slide 7 - Quizvraag









Wat voor soort thermometer is dit?
A
• een koortsthermometerr
B
• een vloeistofthermometer
C
• een oventhermometer
D
• een buitenthermometer

Slide 8 - Quizvraag

Leerdoelen van paragraaf 2.3
  • Je kunt de zes fase-overgangen van stoffen benoemen en beschrijven. 
  • Je kunt beschrijven hoe de fase-overgangen van water een belangrijke rol spelen bij allerlei weersverschijnselen.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Fase-overgangen
Als ijs smelt, zie je water van fase veranderen. De vaste fase gaat dan over in de vloeibare fase. Daarom noem je smelten een fase-overgang. 
 Er zijn zes fase-overgangen 
• smelten: een vaste stof wordt een vloeistof. 
• verdampen: een vloeistof wordt een gas. 
• condenseren: een gas wordt een vloeistof. 
• bevriezen: een vloeistof wordt een vaste stof. 
• vervluchtigen: een vaste stof wordt een gas. 
• rijpen: een gas wordt een vaste stof.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Welke fase heeft het kaarsvet op plaats B?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas

Slide 13 - Quizvraag

Fase-overgangen en het weer
De fase-overgangen van water spelen een belangrijke rol bij allerlei weersverschijnselen.

Slide 14 - Tekstslide

Stollen en bevriezen
Voor de overgang van vloeistof naar vaste stof bestaan twee woorden: stollen en bevriezen. Van water zeg je dat het bevriest, van kaarsvet dat het stolt. Welk woord je gebruikt, hangt af van de temperatuur. Als een vloeistof vast wordt bij een temperatuur van 0 °C of lager, noem je dat ‘bevriezen’. Als hetzelfde gebeurt bij een hogere temperatuur, gebruik je het woord ‘stollen’.

Slide 15 - Tekstslide

Smelten
Als het gaat dooien, smelt de ijslaag op plassen en vijvers snel weg. Boomtakken die pas nog wit waren van de rijp, worden nu weer kaal, terwijl de waterdruppels naar beneden vallen. Vast water (ijs) wordt weer vloeibaar water.

Slide 16 - Tekstslide

Verdampen
Als na een regenbui de zon schijnt, zijn de straten al gauw weer droog. Plassen worden steeds kleiner en verdwijnen ten slotte helemaal. Dat komt doordat het regenwater bij warm weer snel verdampt: zichtbaar water wordt onzichtbare waterdamp.

Slide 17 - Tekstslide

Condenseren
Als warme lucht ’s nachts afkoelt tegen een koud voorwerp, condenseert de waterdamp die in de lucht zit. Op grassprieten en bladeren verschijnen dan kleine waterdruppels (figuur 2). Onzichtbare waterdamp wordt zichtbaar water. Dat zichtbare water noem je dauw.

Slide 18 - Tekstslide

Bevriezen of stollen
Als het vriest, ontstaat er een laag ijs op het water in plassen en vijvers. Het bovenste laagje water bevriest: het vloeibare water wordt vast. Als het blijft vriezen, groeit het ijslaagje van onderaf steeds verder aan.

Slide 19 - Tekstslide

Vervluchtigen
Als de lucht erg koud en droog is, wordt een laag sneeuw geleidelijk dunner. Toch zie je geen plasje water bij de sneeuw liggen. Dat komt doordat sneeuw onder die omstandigheden niet smelt, maar langzaam verandert in waterdamp. De sneeuw vervluchtigt langzaam. 

Slide 20 - Tekstslide

Rijpen
Als de temperatuur ’s nachts daalt tot onder 0 °C, ontstaat er geen dauw, maar rijp. De waterdamp in de lucht gaat over in kleine ijskristallen die boomtakken en grassprieten een prachtig wit uiterlijk geven.

Slide 21 - Tekstslide

Opdrachten maken
Wat: lees paragraaf 2.3 en maak de online opdrachten   
Hoe: helemaal stil! muziek mag in!   
Hulp: Geen   
Tijd:  20  minuten lang.  
Huiswerk: opdrachten 1 tm 11 van paragraaf 2.3 & Test jezelf.
Klaar?: ga dan de opgaven digitaal maken & nakijken.
timer
20:00

Slide 22 - Tekstslide

Er zijn zes fase-overgangen. 
Plaats telkens de juiste beschrijving naast de fase-overgangen.
stollen/bevriezen
smelten
verdampen
condenseren
rijpen
vervluchtigen
gasvormig naarg vast
vast naar vloeibaar
 vloeibaar naar gasvormig
gasvormig naar vleoibaar
vast naar gastvormig
vloeibaar naar vast

Slide 23 - Sleepvraag


Welke faseovergang zie je in het plaatje?
A
Verdampen
B
Condenseren
C
Sublimeren
D
Koken

Slide 24 - Quizvraag

Hoe noem je water in de gasvorm?
A
waterstof
B
waterdamp
C
watergas
D
koolwaterstof

Slide 25 - Quizvraag

Welke fase heeft het water op plaats A?
A
gas
B
vast
C
vloeibaar

Slide 26 - Quizvraag

Welke fase heeft het water op plaats C?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas

Slide 27 - Quizvraag

1.
2.
3
4.
5.
6.
rijpen
vervluchtigen
smelten
stollen
condenseren
verdampen

Slide 28 - Sleepvraag

In welke fase zit water als het mist?
A
vast
B
gas
C
vloeibaar

Slide 29 - Quizvraag

Dichte mist ontstaat als er veel waterdruppels in de lucht hangen. Na een heldere dag ontstaat er plots dichte mist.
Wat kun je dan zeggen over de temperatuur?
A
het is kouder geworden
B
de temperatuur is het zelfde gebleven
C
het is warmer geworden

Slide 30 - Quizvraag

De was droogt ook als het vriest.
Welke faseovergang heeft er plaatsgevonden?
A
stollen
B
verdampen
C
smelten
D
vervluchtigen

Slide 31 - Quizvraag

Tijdens een willekeurige winterdag zit er veel waterdamp in de lucht. Vervolgens daalt de temperatuur ’s nachts naar −4 °C.
Wat zul je de volgende ochtend op de takken vinden?
A
rijp
B
waterdruppels
C
waterdamp

Slide 32 - Quizvraag

hoe heet deze faseovergang?
vast --> vloeibaar
A
rijpen
B
smelten
C
stollen
D
verdampen

Slide 33 - Quizvraag

Door welke faseovergang is dit ijs ontstaan?
A
rijpen
B
bevriezen
C
smelten
D
condenseren

Slide 34 - Quizvraag

Leerdoelen van paragraaf 2.3?
  • Je kunt de zes fase-overgangen van stoffen benoemen en beschrijven. 
  • Je kunt beschrijven hoe de fase-overgangen van water een belangrijke rol spelen bij allerlei weersverschijnselen.

Slide 35 - Tekstslide