GS3_Filosofen

GS3 Filosofen
Leerdoelen:
  • Ik ken verschillende ideeën en uitvindingen die horen bij de tijd van de Verlichting
  • Ik ken de kritiek van Locke en Rousseau op het absolutisme
  • Ik ken de kritiek van Voltaire en van Adam Smith
  • Ik ken de trias politica van Montesquieu


1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

GS3 Filosofen
Leerdoelen:
  • Ik ken verschillende ideeën en uitvindingen die horen bij de tijd van de Verlichting
  • Ik ken de kritiek van Locke en Rousseau op het absolutisme
  • Ik ken de kritiek van Voltaire en van Adam Smith
  • Ik ken de trias politica van Montesquieu


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Waarom bouwt Eise Eisinga een planetarium?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Video

Waarom is Newton zo beroemd geworden?

Slide 5 - Open vraag


De Verlichting
vanaf ±1650



  • Een periode waarin mensen hun kennis (willen) vergroten, door steeds meer uit te gaan van het verstand (rede, ratio)
  • Ze hadden de hulp van God niet meer nodig
  • Hierdoor krijgen mensen ook meer kritiek op de koning, de Kerk en de adel.

Slide 6 - Tekstslide

De Verlichting (1650-1800)
In de tijd van de Verlichting gingen mensen steeds meer dingen zelf onderzoeken. Er waren veel uitvindingen (denk aan Eise Eisinga en aan Isac Newton).
Die uitvindingen zorgden
ervoor dat veel dingen
verklaard konden worden.


Slide 7 - Tekstslide

De Verlichting (1650-1800)





Als het onweerde was dat niet omdat God boos was, maar omdat er een spanningsverschil was.

Slide 8 - Tekstslide

De Verlichting (1650-1800)
De Verlichting zorgde voor een nieuwe manier van denken rond de 18e eeuw. Mensen gingen anders denken over:  Politiek, Filosofie, Wetenschap, Geloof, Economie en Sociale verhoudingen (de relatie hoe mensen tot elkaar staan).

Slide 9 - Tekstslide

Hoe ontstond een veranderings-idee?
  • De wetenschappelijke revolutie 1650-1800 (H3!)
  • Als gevolg van de wetenschappelijke revolutie
  • Zelf nadenken, niet alles zomaar geloven (ratio gebruiken)
De Verlichting
De ideeën van de Verlichting
  1. Mensen horen vrij te zijn en mensenrechten te hebben.
  2. Meer macht voor het volk (meer democratie en een grondwet)
  3. Scheiding van kerk, staat en rechtspraak
  4. Het verstand is belangrijk en moet goed gebruikt worden door iedereen.

Slide 10 - Tekstslide

John Locke
Kritiek op de politiek:
Locke vond dat het de taak van de overheid om de rechten van burgers, oftewel mensenrechten, te beschermen. Hij was ook tegenstander van de droit divin. Hij vond dat koningen hun macht niet van God kregen, maar juist van het volk

Slide 11 - Tekstslide

John Locke:
John Locke (1632-1704) 
  • vindt het absolutisme onacceptabel
  • ieder mens heeft bij de geboorte      gelijke rechten
  • maakt de koning slechte wetten en streeft hij niet de belangen van het volk na               het volk mag in opstand komen.  
     (=volkssoevereiniteit)

Slide 12 - Tekstslide

Jean-Jacques Rousseau.
Rousseau werkte het idee van de volkssoevereiniteit uit. Dit houdt in dat het volk soeverein is, oftewel dat het volk de macht heeft.

Slide 13 - Tekstslide

 Rousseau:
  • Jean- Jacques Rousseau(1712-1778)
  • volkssoevereiniteit
  • landen moeten rechtstreeks bestuurd worden door het volk  (= directe democratie)
  • Iedereen is gelijk(gelijke rechten)



Slide 14 - Tekstslide

Montesquieu.
Montesquieu vond dat het verschrikkelijk was als koningen alle macht hadden.

Hij bedacht het systeem van de Trias Politica (Ook wel driemachtenleer of scheiding der machten)

Het systeem van Montesquieu wordt in elk democratisch land gebruikt.

Slide 15 - Tekstslide

 Charles de Montesquieu :
  • Montesquieu  (1689-1755) 
  • was van adel
  • had kritiek op de absolute    macht koning
  • dacht na over goede verdeling van de macht

Slide 16 - Tekstslide

- Ontwierp daarna de leer van de"Trias Politica" of "scheiding der machten" .
Drie machten:
1. Wetgevende macht: Deze macht heeft het recht om wetten in te voeren of af te keuren. (parlement)
2. Uitvoerende macht: Deze macht zorgt ervoor dat wetten worden uitgevoerd
(premier  en de regering).
3. Rechtsprekende macht: Deze macht controleert of de wetten worden nageleefd. (de gerechtshoven)

- De drie machten mogen nooit in handen van één persoon komen.



Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide