Grammar les 2

Periode 2 les 2

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Periode 2 les 2

Slide 1 - Tekstslide

Welcome dear students
For today:
- Recap last week's lesson
- Grammar => Simple Past, Past continuous & modals

Slide 2 - Tekstslide

Recap last week's lesson
Present Simple
Present Continuous
Wat
Tegenwoordige tijd
Onvoltooid tegenwoordige tijd
Wanneer
Gewoonte, regelmaat, feiten, vaste tijdschema's
Iets dat nu, op dit moment aan de gang is.
Hoe?
I, you, we, you, they =>
 hele ww.
‘HE SHITS’ =>he, she, it + -s
Am/ is / are + ww + -ing

Signaalwoorden
always, sometimes, never, ever, regularly, every, often at…

now, right now, as we speak, currently, at the moment, Look!, Listen!
Voorbeeld
I always eat cornflakes for breakfast.
The train leaves at 3 o’clock.

We are reading this PP at the moment
Listen! The baby is crying.

Slide 3 - Tekstslide

Past Simple

Slide 4 - Tekstslide

Past Simple
You use the past simple when something happened in the past and is finished


Slide 5 - Tekstslide

Past Simple - Regular Verbs
After a regular verb you put '-ed'

I walk -> I walked
He walks -> He walked
They walk -> They walked

Slide 6 - Tekstslide

Past Simple - Regular verbs

Spelling:
Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in -ie:

  • I carry - I carried

Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + -y:

  • I play - I played

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:

  • I live - I lived

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:

  • I drop - I dropped

Slide 7 - Tekstslide

Past Simple - Irregular verbs
Some verbs in English are irregular, this means that in the past tense they don't get '-ed' at the end, but have their own form.

To write -> wrote; I wrote her a letter last week
to go -> went; He went to Italy last year
to make -> made: They made a very nice meal two days ago

Slide 8 - Tekstslide

Past Simple - Irregular verbs
There are no rules for the irregular verbs, you just have to learn them by heart

Slide 9 - Tekstslide

Past Simple - Signal word
In Dutch signal words are called 'signaal woorden'  

These word help you to see if something happened in the past
  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007

Slide 10 - Tekstslide

My sister .......... (play) the guitar last year.

Slide 11 - Open vraag

They ....... (go) home after school yesterday.

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Past Continuous: wanneer gebruik je die?
De Past Continuous gebruik je als je wilt aangeven dat je in het verleden iets aan het doen was en er tegelijkertijd iets anders gebeurde. (dit staat dan in de Past Simple) 
When I was reading a book, my mother came in.
She was singing out loud when the doorbell rang.
He was doing his homework when is father came in. 

Slide 15 - Tekstslide

Past continuous
Simple past
The pupil WAS SLEEPING when the teacher TOLD him to read.

Slide 16 - Tekstslide

Past Continuous: hoe maak je die? 
Past Continuous maak je als volgt:
was / were + werkwoord + ing
voorbeeld: I was sleeping when my alarm clock went off.
voorbeeld: They were laughing when the teacher came in.
Was gebruik je bij I/He/She/It
Were gebruik je bij You/They/We

Slide 17 - Tekstslide

Paul (to sleep) when his father came in.
A
is sleeping
B
was sleeping
C
were sleeping
D
sleeps

Slide 18 - Quizvraag

The haidresser (to cut) my hair when another client came in the salon.
A
were cutting
B
cuts
C
is cutting
D
was cutting

Slide 19 - Quizvraag

Vertaal deze zin en maak gebruik van de Past continuous:
Ik was een boek aan het lezen toen mijn zoon/dochter de woonkamer binnenkwam.

Slide 20 - Open vraag

Voorkennis
Weet jij de Engels vertaling van deze werkwoorden?

Slide 21 - Tekstslide

Ik kan...
We zouden moeten...
Ik kon...
Ik moet...
Ik wil heel graag...
Ik ben in staat...
Ik mag...
May
should
would love to
must/
have to
am able to
can
could

Slide 22 - Sleepvraag

Modal verbs 
Wat? Hulpwerkwooden
Wanneer? Bij allerlei situaties  zoals: talent, mogelijkheid, verplichting, toestemming, regels en advies.

Slide 23 - Tekstslide

Waneer gebruik je nou welke modal verb?
vaardigheid (ability)=> can/could
Mogelijkheid (possibility) => May/might/could can
Toestemming (permission) => Can / could /may
Verplichting (obligation) => must/ have to
Advies (advise) => should 

Slide 24 - Tekstslide

Must vs. Have to
Must = vind je zelf dat het moet
I must go to the toilet!
Have to = als het van iemand anders moet (regel/wet)
You have to be 18 to drink alcohol in the Netherlands.

Slide 25 - Tekstslide

Make a sentence with:
to (not) be allowed to

Slide 26 - Open vraag

Make a sentence with:
must

Slide 27 - Open vraag

Make a sentence with:
should

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide