week 10: woorden oefenen
1 / 26
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Verbijsterd
Slide 2 - Open vraag
De bijlage
Slide 3 - Open vraag
Aanraden
Slide 4 - Open vraag
Vermoeden
Slide 5 - Open vraag
Zich concentreren
Slide 6 - Open vraag
Vinnig
Slide 7 - Open vraag
Uitwisselen
Slide 8 - Open vraag
Googelen
Slide 9 - Open vraag
Invoeren
Slide 10 - Open vraag
Voorkomen
Slide 11 - Open vraag
Prooidier
Slide 12 - Open vraag
Schutkleur
Slide 13 - Open vraag
Bescherming
Slide 14 - Open vraag
Camouflage
Slide 15 - Open vraag
Combineren
Slide 16 - Open vraag
Reflex
Slide 17 - Open vraag
Mijden
Slide 18 - Open vraag
Efficiënt
Slide 19 - Open vraag
Maak een nieuw woord met 'doen' en een voorvoegsel: on-, in-, her-, ver-, op-, af-.
Slide 20 - Open vraag
Maak een nieuw woord met 'maken' en een voorvoegsel: on-, in-, her-, ver-, op-, af-.
Slide 21 - Open vraag
Maak een nieuw woord met het woord 'stuur' en een achtervoegsel: -achtig, -baar, -es, -je, -loos, -pje, -tje.
Slide 22 - Open vraag
Noteer een afleiding met Italië:
Een......... pizza.
Een......... pizza.
Slide 23 - Open vraag
Noteer een afleiding met de plaatsnaam 'Vlissingen'.
Een ........... boot.
Een ........... boot.
Slide 24 - Open vraag
Maak een zin met het woord 'geloofwaardig'
