In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Schrijfvaardigheid
In deze les:
- De meest gemaakte fouten.
- Oefenen met het verbeteren van deze fouten.
Slide 1 - Tekstslide
Opsomming
Wanneer je twee onderdelen opnoemt, gebruik je
het woord 'en'.
Mijn naam is Sanne Jellema en ik werk op Terra Eelde.
Slide 2 - Tekstslide
Stel jezelf voor en benoem waar je op school zit.
Slide 3 - Open vraag
Opsomming
Wanneer je drie onderdelen benoemt, gebruik je
een komma en eindig je met het woord 'en'.
Mijn naam is Sanne Jellema, ik werk op Terra Eelde en dat doe ik al veertien jaar.
Slide 4 - Tekstslide
Stel jezelf voor, benoem je school en de klas waar je inzit. (Gebruik een komma en het woord 'en'.)
Slide 5 - Open vraag
Opsomming
Wanneer je meerder onderdelen benoemt, gebruik je meerdere komma's en eindig je met het woord 'en'.
Mijn favoriete sporten zijn volleybal, paardrijden, voetbal, hardlopen en fitness.
Slide 6 - Tekstslide
Schrijf vier verschillende soorten groentes op. Begin je zin met: Ik eet graag
Slide 7 - Open vraag
Opsomming
Tot slot!
Je kunt nooit een komma en het woord 'en'
aan elkaar koppelen.
Slide 8 - Tekstslide
Aanhef
Een zakelijke brief of e-mail begin je altijd met:
Geachte
Daarna komt de naam van de persoon waar je aan schrijft:
Geachte meneer de Boer,
Geachte mevrouw Plantinga,
Geachte Rob van Vliet,
(Let op! Schrijf voornaam + achternaam of meneer/mevrouw + achernaam)
Slide 9 - Tekstslide
Schrijf een aanhef op aan Michiel van der Meulen.
Slide 10 - Open vraag
Datum
Je schrijft bij een zakelijke brief altijd eerst de plaats op
waar je op dat moment bent.
Eelde,
Daarna komt een komma en schrijf je de datum op.
Eelde, 9 januari 2023
(Maanden altijd zonder hoofdletter en voluit opschrijven.)
Slide 11 - Tekstslide
Schrijf de datum op van vandaag volgens de officiële regels.
Slide 12 - Open vraag
Hoe schrijf je de datum op van vandaag als je nu in Amsterdam zou zijn?
Slide 13 - Open vraag
Zinnen en regels
Een zin bestaat uit het eerste woord met hoofdletter en loopt door tot de punt.
Voorbeeld:
De leerlingen in de klas moesten hun best doen om de instructie van de docent te begrijpen.
De zin hierboven bestaat uit twee regels.
Slide 14 - Tekstslide
Uit hoeveel regels bestaat de volgende zin: We leren op school de regels voor het schrijven van een correcte zakelijke brief.
A
1
B
2
C
3
Slide 15 - Quizvraag
Uit hoeveel zinnen bestaat deze tekst: De oorlog in Oekraïne maakt duidelijk dat tanken langs de snelweg langzaam verleden tijd wordt, stelt het Friese bedrijf MoveYou. Gegevens van de technologieleverancier voor de brandstofsector laten zien dat er daags na de Russische inval in Oekraïne brandstof gehamsterd is, vooral bij onbemande tankstations.
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 16 - Quizvraag
Uit hoeveel regels bestaat deze tekst: Directeur Jan Harmen Akkerman van MoveYou zegt in gesprek met NU.nl dat het afgelopen donderdag "een gekkenhuis" was bij de eigen TanQyou-tankstations en bij de aangesloten partnerlocaties. Er werd ongeveer 40 tot 45 procent meer getankt dan op een normale doordeweekse dag.
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 17 - Quizvraag
Zinnen en regels
Een zin begint dus pas met een hoofdletter als de vorige zin geëindigd is met een punt.
Voorbeeld:
De docent gaf de leerlingen zoveel huiswerk op dat ze daar de hele middag mee bezig zouden zijn. Pas toen de leerlingen hierover begonnen te klagen, besloot de docent het aan te passen.
Slide 18 - Tekstslide
Komma's
Je gebruikt een komma:
- bij een opsomming (eerder slides).
- tussen twee werkwoorden in.
- voor de signaalwoorden omdat, maar, want.
Slide 19 - Tekstslide
Is deze zin correct geschreven? Hij heeft zijn huiswerk niet gemaakt omdat hij het was vergeten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Is deze zin correct geschreven? Ik doe een dikke jas aan, want het is koud buiten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quizvraag
Samenstelling
Twee woorden die samen één woord vormen.
Bijvoorbeeld:
School + uniform = schooluniform
Ontwerp + wedstrijd = ontwerpwedstrijd
Ontwerp + bureau = ontwerpbureau
Het laatste woord bepaalt welk lidwoord je moet gebruiken.
Slide 22 - Tekstslide
Wat is het juiste lidwoord van schooluniform?
A
Het
B
De
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het juiste lidwoord van modeontwerper?
A
Het
B
De
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het juiste lidwoord voor telefoonhoes?
A
Het
B
De
Slide 25 - Quizvraag
Tot slot
Dit waren de meest gemaakte fouten in de schrijfopdracht.
De komende weken gaan we aan de slag met lezen én met schrijven.