haben und sein, ott - ovt

Lernziele- Leerdoelen 



1. Je kunt haben en sein vervoegen in de tegenwoordige en verleden tijd 


1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lernziele- Leerdoelen 



1. Je kunt haben en sein vervoegen in de tegenwoordige en verleden tijd 


Slide 1 - Tekstslide

tegenwoordige tijd
haben & sein

Slide 2 - Tekstslide

'haben' en 'sein'
Dat zijn de werkwoorden hebben en zijn. Deze heb je in bijna iedere zin nodig.
Zeker voor zinnen met een voltooid deelwoord.

Slide 3 - Tekstslide

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 4 - Sleepvraag

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 5 - Sleepvraag

Haben oder sein?
kies het werkwoord maar let op, je moet het nog wel vervoegen 

Slide 6 - Tekstslide

............... du Zeit für mich?

Slide 7 - Open vraag

Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .

Slide 8 - Open vraag

.................. du müde?

Slide 9 - Open vraag

Es hat geregnet. Die Straße ........ nass.

Slide 10 - Open vraag

(Heb jij) Lust zu grillen?
(Ik ben) gern am Strand.
Im Dezember (is het) kalt.
Julius (heeft) nur abends Zeit.
(Zijn) die Straßen heute glatt?
(Hebben) deine Eltern die Reise schon gebucht?
ist es
ich bin
hat
sind
hast du
haben

Slide 11 - Sleepvraag

verleden tijd haben & sein

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

-
-
-
-
ik was
jij was
hij was
zij was
het was
-
-
-
-
-

wij waren
jullie waren
zij waren
u was
Enkelvoud
Meervoud
Het werkwoord sein (zijn) in de v.t.
  • Onregelmatig werkwoord         uit hoofd leren
ich war
du warst
er war
sie war
es war
wir waren
ihr wart
sie waren
Sie waren

Slide 14 - Tekstslide

-
-
-
-
ik had
jij had
hij had
zij had
het had
-
-
-
-
-

wij hadden
jullie hadden
zij hadden
u had
Enkelvoud
Meervoud
Het werkwoord haben (hebben) in de v.t.
  • Onregelmatig werkwoord         uit hoofd leren
ich hatte
du hattest
er hatte
sie hatte
es hatte
wir hatten
ihr hattet
sie hatten
Sie hatten

Slide 15 - Tekstslide

Gestern ... (was) ein guter Tag.
A
war
B
wart
C
hattet
D
hatten

Slide 16 - Quizvraag

Du ... (had) schlechte Laune (humeur).
A
hattest
B
warst
C
war
D
hatte

Slide 17 - Quizvraag

Es regnete und es ... (was) kalt.
A
hatte
B
war
C
waren
D
wart

Slide 18 - Quizvraag

Du ... (had) Kopfschmerzen.
A
warst
B
hatte
C
war
D
hattest

Slide 19 - Quizvraag

Meine Brüder ... (hadden) ein Auto.
A
hatten
B
war
C
hattet
D
wart

Slide 20 - Quizvraag

Mein Handy ... (was) kaputt.
A
war
B
hattest
C
hatte
D
wart

Slide 21 - Quizvraag

Außerdem ... (waren) meine Eltern auch da.
A
war
B
warst
C
waren
D
wart

Slide 22 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
stam + t
werkwoorden die beginnen met be-, ver-, of eindigen op -ieren

Sterke werkwoorden
woorden staan in je Lernliste, bijvoorbeeld:
beschreiben - beschrieben
schwimmen - geschwommen

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord van: versorgen
A
versorgen
B
versorgt

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van: besuchen
A
besucht
B
besuchen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van: spazieren
A
spazieren
B
spaziert

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van: schwimmen
A
schwammen
B
schwimmt
C
geschwommen

Slide 27 - Quizvraag