tekstverklaring 1 K4S

Tekstverklaring Nederlands
De opgaven starten steeds met de bijbehorende tekst.
Je kunt ook steeds terug klikken.
De tekst die je nodig hebt staat ook steeds in een hotspot. Die kan je open klikken
De tekst die te voorschijn komt kan je vergroten en verplaatsen, zodat het goed leesbaar is

Dit is een hotspot
Klik er maar eens op
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Tekstverklaring Nederlands
De opgaven starten steeds met de bijbehorende tekst.
Je kunt ook steeds terug klikken.
De tekst die je nodig hebt staat ook steeds in een hotspot. Die kan je open klikken
De tekst die te voorschijn komt kan je vergroten en verplaatsen, zodat het goed leesbaar is

Dit is een hotspot
Klik er maar eens op

Slide 1 - Tekstslide

Hieronder staat heel tekst 1. Ieder stukje kan je apart vergroten en verslepen. Let op: bij de opgaven staat een oogje: daar kan je ook de tekst vinden!!

Slide 2 - Tekstslide


Een tekst kan op verschillende manieren ingeleid worden.
bijvoorbeeld door
1 de aanleiding voor het schrijven van de tekst weer te geven
2 de nieuwste inzichten uit recent onderzoek te noemen
3 een deskundig persoon het onderwerp te laten introduceren
4 een voorbeeld bij het onderwerp van de tekst te geven
5 een waarschuwing vooraf te geven

 Wat zijn de twee belangrijkste manieren die gebruikt worden in
alinea 1 en 2? 

Slide 3 - Open vraag

Weet je nog wat een zelfstandig naamwoord is?

Slide 4 - Open vraag

                Zelfstandige naamwoorden zijn:

              mensen, dingen, dieren.... maar ook:
Namen van mensen, rivieren, bergketens, landen etc.

       de jongen, het raam, de pen, Piet, Spanje, Arnhem,                                                  de Rijn

Slide 5 - Tekstslide


In alinea 2 wordt gesproken over het expertisecentrum VeiligheidNL.
 Met welke twee andere zelfstandige naamwoorden wordt er in alinea 2
tot en met 4 ook naar dit expertisecentrum verwezen?
Noteer de twee zelfstandige naamwoorden. 

Slide 6 - Open vraag

3 Waarom is het zo verrassend dat VeiligheidNL nu opeens risicovol spelen
stimuleert? (alinea 4)
A
Het hele jaar hoor je niets en nu in het voorjaar laat VeiligheidNL ineens van zich horen.
B
In het verleden probeerde de organisatie VeiligheidNL het kind juist vooral te beschermen tegen risico’s.
C
Ouders zijn van zichzelf al erg voorzichtig en hebben geen advies van VeiligheidNL nodig.
D
VeiligheidNL heeft in het verleden zijn nut al bewezen, zodat nieuw advies niet nodig is.

Slide 7 - Quizvraag

4 “Het is toch geen 1 aprilgrap?” (regels 39-40)
 Citeer de zin uit alinea 4, 5 of 6 die duidelijk maakt waarom
VeiligheidNL juist rond eind maart met het nieuwe advies komt.

Slide 8 - Open vraag

Citeren is het letterlijk kopiëren van andermans woorden. Dit kan een zinsdeel, een zin of een alinea zijn. Hierbij is het belangrijk dat je de geciteerde tekst tussen aanhalingstekens plaatst.

Op het eindexamen kan worden gevraagd om een woord, woordgroep, zinsgedeelte of zin te citeren.


Woord
Als er wordt gevraagd om een woord te citeren, dan citeer je daadwerkelijk één woord. Het citeren van meer dan één woord levert 0 punten op.



Als er wordt gevraagd om een woordgroep te citeren, dan citeer je een groep van woorden die bij elkaar horen in de zin. Vaak gaat het hier om zinsdelen. Als je het lastig vindt om te bepalen of je met een woordgroep te maken hebt, dan kun je de zin gaan husselen. Een woordgroep zal altijd bij elkaar in de zin blijven staan, zoals onder andere ‘bij de Albert Heijn’ in de volgende zinnen:
De grote man / doet / zijn boodschappen / bij de Albert Heijn
Bij de Albert Heijn / doet / de grote man / zijn boodschappen
Zijn boodschappen / doet / de grote man / bij de Albert Heijn
Zinsgedeelte
Als er wordt gevraagd om een zinsgedeelte te citeren, dan mag je nooit de hele zin citeren. Dit levert 0 punten op. Een voorbeeld van een zinsgedeelte:
"Er wordt hard aan gewerkt", zei de burgemeester.



Slide 9 - Tekstslide

Woordgroep
Als er wordt gevraagd om een woordgroep te citeren, dan citeer je een groep van woorden die bij elkaar horen in de zin.  Als je het lastig vindt om te bepalen of je met een woordgroep te maken hebt, dan kun je de zin gaan husselen. Een woordgroep zal altijd bij elkaar in de zin blijven staan, zoals onder andere ‘bij de Albert Heijn’ in de volgende zinnen:
De grote man / doet / zijn boodschappen / bij de Albert Heijn
Bij de Albert Heijn / doet / de grote man / zijn boodschappen
Zijn boodschappen / doet / de grote man / bij de Albert Heijn

Zinsgedeelte
Als er wordt gevraagd om een zinsgedeelte te citeren, dan mag je nooit de hele zin citeren. Dit levert 0 punten op. Een voorbeeld van een zinsgedeelte:
"Er wordt hard aan gewerkt", zei de burgemeester.
 
 







Slide 10 - Tekstslide

Zin
Als er wordt gevraagd om een zin te citeren, dan is het vrij veel werk om de hele zin over te schrijven. Dit kost tijd en het is niet nodig. Het is voldoende om de eerste twee woorden en de laatste twee woorden van de zin te noteren, met daartussenin drie puntjes. Vergeet niet om de aanhalingstekens te plaatsen en met een hoofdletter te beginnen. 
De regelnummers erbij noemen is niet verplicht, maar het is wel prettig voor de docent die jouw examen nakijkt. De eerste zin van deze alinea zou je dus als volgt citeren:
‘’Als er…te schrijven’’ (regels XX-XX)

Let op: in het eindexamen Nederlands worden vrij veel open vragen gesteld, waarbij je antwoord moet geven in je eigen woorden. Bij deze vragen mag je dus nóóit citeren!

Slide 11 - Tekstslide