2023_week 51_2mh1_les1_Warum Deutsch + Quiz Duitsland

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2-4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 

  • Jacke aus
  • Laptop geschlossen auf dem Tisch
  • Stift auf dem Tisch
timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

Was machen wir heute?
  • Was möchtest du werden?
  • Warum Deutsch


  • Deutschland quiz
  • deutsches Lied

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Das Deutsch Quiz 2023

Slide 6 - Tekstslide

Duits is de meest gesproken moedertaal in de Europese Unie.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Duits is de meest gesproken taal in Europa. Dat mensen in Zwitserland en Oostenrijk Duits praten, weet iedereen. Maar waar wordt het nog meer als moedertaal gesproken?

A
In Italië, België en Luxemburg
B
In Denemarken, Liechtenstein en Italië

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de grootste stad van Duitsland?
A
Berlijn
B
Frankfurt

Slide 9 - Quizvraag

Welke kleuren heeft de Duitse vlag?
A
schwarz - gelb - rot
B
schwarz - rot - gold

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Duitsland bestaat niet uit provincies maar uit Bundesländer. Hoeveel Bundesländer heeft Duitsland?
A
9
B
16

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Hoeveel buurlanden heeft Duitsland?
A
9
B
7

Slide 14 - Quizvraag

Hoe heet de snelweg in het Duits?
A
Schnellweg
B
Autobahn

Slide 15 - Quizvraag

Hoeveel inwoners heeft Duitsland?
A
83 Millionen
B
31 Millionen

Slide 16 - Quizvraag

Wat zie je hier?
A
das Brandenburger Tor
B
der Berliner Dom

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het grootste vrijetijdspark van Duitsland?
A
Europapark
B
Movie Park Germany

Slide 18 - Quizvraag

Hoe heet deze 'Torte'?
A
Schwarzwälder-Kirsch
B
Sachertorte

Slide 19 - Quizvraag

Hier staan vier automerken. Welk automerk komt uit Bayern?
A
BMW
B
Volkswagen

Slide 20 - Quizvraag

"bellen" betekent in het Duits ...........
A
blaffen
B
bellen

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Welke drie merken zijn Duits?

A
Ikea, Facebook en Chanel
B
Dr. Oetker, Adidas en Porsche
C
Apple, Porsche und Nike

Slide 23 - Quizvraag

Hoe noemen de Duitser dit figuurtje?
A
Gartenzwerg
B
Gartenmann
C
Gartenkerlchen
D
Zaunkabalter.

Slide 24 - Quizvraag

Een Duitse jongere spreekt zijn eigen oma aan met …
A
du (jij)
B
Sie (u)

Slide 25 - Quizvraag

De meest voorkomende Duitse achternaam is .................
A
Jansen
B
Meier
C
Schmidt
D
Müller

Slide 26 - Quizvraag

Duitsers betalen ook sinds 2002 met euro 's. Wat was daarvoor de munteenheid in Duitsland?
A
Das deutsche Pfund
B
Die deutsche Krone
C
Die deutsche Mark
D
Der deutsche Franken

Slide 27 - Quizvraag

In het Duits zet je soms een Umlaut op:
A
de a, o, i, u
B
de i, u, e
C
de a, o, u
D
de a, i, u, o, e

Slide 28 - Quizvraag

juist of onjuist?
de vertaling van "es"= het
de vertaling van "ihr"= jullie
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het hoogste cijfer dat je in Duitsland kunt halen?
A
10
B
6
C
8
D
1

Slide 30 - Quizvraag

Hoe noem je de basisschool in het Duits?
A
Hauptschule
B
Grundschule
C
Kindergarten
D
KITA

Slide 31 - Quizvraag

.... heißt du?
..... Telefonnummer hast du?
.... bleibst du nicht?
....ist er gekommen?
..... wohnst du?

Wo

Warum

Welche

Wie

Wann

Slide 32 - Sleepvraag

Welk lidwoord is juist?
A
der Mutter
B
das Mutter
C
die Mutter
D
ein Mutter

Slide 33 - Quizvraag


Waar heeft Arjen Robben gespeeld?
A
FC Kaiserlautern
B
HSV Hamburg
C
Schalke 04
D
Bayern München

Slide 34 - Quizvraag


A
Anke Merzel
B
Angelika Merz
C
Angela Merkel
D
Anke Engelke

Slide 35 - Quizvraag


A
Giorgio Armani
B
Louis Vuitton
C
Hugo Boss
D
Karl Lagerfeld

Slide 36 - Quizvraag

Wat is een Duitse uitvinding?
A
tandpasta
B
onderzeeboot
C
flitspaal
D
bluetooth

Slide 37 - Quizvraag

Wat is een Duitse uitvinding?
A
asperientje
B
vierwielaandrijving
C
microscoop
D
brandweerslang

Slide 38 - Quizvraag

Abschluss
Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af
  • na mijn startsignaal: inpakken
  • zitten blijven tot de bel gaat- stil

  • dan: klaar :)

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video