klas 2TL - bij Hfd. 5 - in/naar voor plaatsen en landen

in / naar voor plaatsnamen
en landen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

in / naar voor plaatsnamen
en landen

Slide 1 - Tekstslide

namen van landen
In het Frans hebben landen een lidwoord.
Een land is  vrouwelijk, mannelijk of meervoud:
la France
l'Angleterre (v)
le Danemark
les Pays-Bas


Slide 2 - Tekstslide

kijk naar de laatste letter:
LA = vrouwelijke landen eindigen op een -e                      
Exemple: La France

LES = meervoudslanden eindigen op een -s
deze landen zijn in het Nederlands ook meervoud!
Exemple: Les États-Unis

LE = mannelijke landen = de rest
Exemple: Le Portugal
Deze landennamen eindigen niet op een -e of -s

Denk aan de klinkerbotsing: le/la -> l'Angleterre

Slide 3 - Tekstslide

Vul zelf het juiste lidwoord in:
... Maroc
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 4 - Quizvraag

Vul zelf het juiste lidwoord in:
..... Russie
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 5 - Quizvraag

Vul zelf het juiste lidwoord in:
... Pays-Bas
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 6 - Quizvraag

Vul zelf het juiste lidwoord in:
... Suisse
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 7 - Quizvraag

Vul zelf het juiste lidwoord in:
... Canada
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 8 - Quizvraag

In/naar voor een land of plaats 
in of naar een land dat vrouwelijk is:     en              Luc va en Belgique.    
in of naar een land dat meervoud is:     aux           Elle va aux Etats-Unis.
in of naar een land dat mannelijk is:      au              Il habite au Maroc.

in of naar een plaats:                                    à                J' habite à Roden.
                                                                                                 Je vais à Londres.
              

Slide 9 - Tekstslide

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Je vais ..... Angleterre.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 10 - Quizvraag

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Elle va ..... Danemark.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 11 - Quizvraag

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Nous allons ..... France.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 12 - Quizvraag

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Ils habitent ..... Etats-Unis.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 13 - Quizvraag

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
On rêve d'aller ..... Indonesie.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 14 - Quizvraag

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Vous habitez ..... Leek?
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 15 - Quizvraag

Vul in voor in/naar : à, au, en of aux:
Non, nous habitons ..... Roden.
A
à
B
au
C
en
D
aux

Slide 16 - Quizvraag

Wie heeft er nog vragen ?

Slide 17 - Tekstslide