Word order


Word order recap
Herhaling woordvolgorde 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


Word order recap
Herhaling woordvolgorde 

Slide 1 - Tekstslide

Stepping Stones Workbook 
  • Exercises 54 -55 + Grammar 6 (groene overzichtje met regels) on p. 116 & 117 
  • Grammar Survey no. 8 (Word Order) on p. 210 

Slide 2 - Tekstslide

Stappenplan:
1. onderwerp                         WIE
2. werkwoord(en)               DOET
3. lijdend voorwerp            WAT
4. plaats                                  WAAR
5. tijd                                        WANNEER

De tijd kan ook aan het begin van de zin worden gezet!

Slide 3 - Tekstslide

Who does what where when? 
 
  



Onderwerp          ww                  lv                   plaats             tijd
 


Wie doet wat waar wanneer?

Slide 4 - Tekstslide

Plaats en tijd bepaling

Plaats en tijd komen in de zin allebei achteraan.
My mom works in Utrecht.
My mom works every day.

Plaats en een tijd? Plaats staat VOOR tijd (PieT).
My mom works in Utrecht every day.

Slide 5 - Tekstslide

Word order - Exercise 
Put the words in the correct order and write out the sentence. 


Slide 6 - Tekstslide

cats - like - I

Slide 7 - Open vraag

home - he - went

Slide 8 - Open vraag

all evening - played - football - they

Slide 9 - Open vraag

walks - to work - Liz - every day

Slide 10 - Open vraag

goes - every year - to Italy - Julia

Slide 11 - Open vraag

we - since 1988 - here - have lived

Slide 12 - Open vraag

in London - Sue - in 2004 - was born

Slide 13 - Open vraag

didn't go - yesterday - Steven - to school

Slide 14 - Open vraag

to the supermarket - yesterday morning - my mum - went

Slide 15 - Open vraag

Jess - in bed - this morning - had -
her breakfast

Slide 16 - Open vraag

take / photos / they / every Monday

Slide 17 - Open vraag

And?
How did it go?

If you haven't made any mistakes at all, you can stop right here .

If you have made some mistakes, go through the following slides!

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

S-V-O-P-T
The S stands for Subject. What is Subject in Dutch?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
plaats en tijd
D
werkwoord(en)

Slide 21 - Quizvraag

S-V-O-P-T
The V stands for Verb(s). What is Verb in Dutch?
A
onderwerp
B
tijd
C
lijdend en meewerkend voorwerp
D
werkwoord(en)

Slide 22 - Quizvraag

S-V-O-P-T
The O stands for Object. What is Object in Dutch?
A
onderwerp
B
plaats
C
lijdend en meewerkend voorwerp
D
werkwoord(en)

Slide 23 - Quizvraag

S-V-O-P-T
The P stands for Place. What is Place in Dutch?
A
tijd
B
plaats
C
lijdend en meewerkend voorwerp
D
werkwoord(en)

Slide 24 - Quizvraag

S-V-O-P-T
The T stands for Time. What is Time in Dutch?
A
tijd
B
plaats
C
lijdend en meewerkend voorwerp
D
werkwoord(en)

Slide 25 - Quizvraag

Correct or Incorrect?

In the following slides you're going to decide whether the sentences are in the correct word order or not.

Good luck!

Slide 26 - Tekstslide

Is the Word Order correct?
He gave yesterday a present.
A
correct
B
wrong

Slide 27 - Quizvraag

Is the Word Order correct?
I lent him two days ago my phone.
A
correct
B
wrong

Slide 28 - Quizvraag

Is the Word Order correct?
I saw him two days ago at the police station.
A
correct
B
wrong

Slide 29 - Quizvraag

Is the Word Order correct?
I drink every day three cups of coffee.
A
correct
B
wrong

Slide 30 - Quizvraag

Is the Word Order correct?
I bought this jacket in England a few years ago.
A
correct
B
wrong

Slide 31 - Quizvraag

Extra practice? 

Do the next exercise and put the words in the correct order. 

Slide 32 - Tekstslide

goes / every day / she / to school

Slide 33 - Open vraag

football / Eric / after school / plays

Slide 34 - Open vraag

is making / he / at the moment / breakfast

Slide 35 - Open vraag

to the club / the girls / go / on Saturdays

Slide 36 - Open vraag

o'clock / school / at / 8 / starts

Slide 37 - Open vraag

Tuesday / the boys / their bikes / ride / every

Slide 38 - Open vraag

lunch / did / we / not / yesterday / have / at school

Slide 39 - Open vraag

Amsterdam Centraal / leaves / the bus / at 7:30.

Slide 40 - Open vraag

Maria / my name / is

Slide 41 - Open vraag

his / the / mother / boy / is helping

Slide 42 - Open vraag

have / I / got / a dog

Slide 43 - Open vraag