Afronden grammatica

Welkom!
Fijn dat je er bent.

Pak je spullen!
Je hebt nodig:
  • schrift
  • pen of potlood
  • lesboek
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Fijn dat je er bent.

Pak je spullen!
Je hebt nodig:
  • schrift
  • pen of potlood
  • lesboek

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les
  • Grammatica - zinsdelen

  • We herhalen de theorie
  • Je kunt vragen stellen
  • Je maakt een oefentoets 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les
  • Aan het einde van deze les herken je in de zin:
    de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling.
  • En weet je hoe je deze zinsdelen kunt vinden en benoemen. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd?
Je weet nu alles over grammatica zinsdelen:
  • de persoonsvorm
    geeft het getal aan en de tijd. -> Tijdproef, getalproef, zin vragend maken. 
  • het onderwerp
    wie/ wat iets doet in de zin. Kan één woord zijn of meerdere woorden. 
  • het werkwoordelijk gezegde 
    = ALLE werkwoorden in een zin en zegt wat het ONDERWERP doet.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd?
  • het lijdend voorwerp
    = Wat/Wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
    Begint NOOIT met een voorzetsel.
  • het meewerkend voorwerp
    = Aan/ Voor wie/ wat + gezegde + ow + lv 
    Niet elke zin heeft een meewerkend voorwerp
  • de bijwoordelijke bepaling
    reden, plaats, tijd of oorzaak. = prullenbak. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb zondag mandarijnen gekocht voor Sara.
pv =
wg = 
ow =
lv = 
mw =
bwb = 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En dan nog even over zinsdelen..
Er zijn twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel vormen.
  • Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel.
  • Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan als je de zin verandert. Die woorden zijn samen een zinsdeel.


– Heb / ik / vorig jaar / voor mijn vrienden / een damtoernooi / georganiseerd?

– Voor mijn vrienden / heb / ik / vorig jaar / een damtoernooi / georganiseerd.

Let op: de werkwoorden heb en georganiseerd staan niet bij elkaar, maar ze vormen wel samen één zinsdeel.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vorig jaar heb ik voor mijn vrienden een spelletjesavond georganiseerd.

  • Vorig jaar / heb / ik / voor mijn vrienden / een spelletjesavond/ georganiseerd.
  • Ik / heb / vorig jaar / een spelletjesavond/ voor mijn vrienden / georganiseerd.
  • Heb / ik / vorig jaar / voor mijn vrienden / een spelletjesavond/ georganiseerd?
  • Voor mijn vrienden / heb / ik / vorig jaar / een spelletjesavond/ georganiseerd.

Let op: de werkwoorden heb en georganiseerd staan niet bij elkaar, maar ze vormen wel samen één zinsdeel.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zijn er nog vragen?
  • Kun je elk zinsdeel herkennen en benoemen? 
  • Weet je van elk zinsdeel hoe je het kunt vinden in een zin?  

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Menu 1
Check: Je snapt alles helemaal.
Je hebt geen extra uitleg nodig. 
  • Je haalt bij mij een oefentoets en gaat zelfstandig (en dus in stilte) aan de slag.
  • Klaar? Haal een nakijkformulier en kijk zelfstandig na.
  • Ook klaar? Lees in je boek of ga leren. 
Vragen kun je achteraf aan mij stellen.

Menu 2

We bespreken nog wat extra theorie.
  • Je gaat daarna zelfstandig (en dus in stilte) aan de slag met de oefentoets.
  • Klaar? Haal een nakijkformulier en kijk zelfstandig na.
  • Ook klaar? Lees in je boek of ga leren.
Vragen kun je achteraf aan mij stellen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm (pv)

  1. Zoek ALTIJD eerst de persoonsvorm.
  2. Het enige werkwoord dat van vorm kan veranderen.
  3. De persoonsvorm is nauw verbonden met het onderwerp.
  4. Je vindt de pv door de zin in een andere tijd te zetten.
    Het werkwoord dat dan verandert, is de pv.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.

Kijk welk deel voor de persoonsvorm kan.
Dit deel is dan een zinsdeel.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom liep Tim gisteren in Alkmaar?
Persoonsvorm?
A
waarom
B
liep
C
Tim
D
in Alkmaar

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
Bij het onderwerp stel je jezelf de vraag wie of wat doet iets.

Wie of wat liep gisteren in Alkmaar? Tim (=ow)
Persoonsvorm verandert van getal, onderwerp verandert mee -> Tim

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Dit zijn ALLE werkwoorden in een zin
Dus ook de peroonsvorm!

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Let op! Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp!
Wie of wat
+
wg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik eet elke dag een taartje.
A
Ik
B
eet
C
elke dag een taartje
D
een taartje

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een lv begint NOOIT met een voorzetsel (vz)
A
klopt!
B
klopt niet...

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp






Let op! Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp!

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer er een lv in een zin staat, staat er ook altijd een mv in
A
klopt!
B
klopt niet.....

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling
  • reden, plaats, tijd of oorzaak 
  • = prullenbak

waar: bijwoordelijke bepaling van plaats
wanneer: bijwoordelijke bepaling van tijd
hoe: bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er kunnen meerdere bwb in een zin staan
A
klopt!
B
klopt niet.....

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. zoek de persoonsvorm (pv)
verander de tijd
verander het getal 
2. zet een streepje tussen de zinsdelen
let op: voor de persoonsvorm past maar 1 zinsdeel
3. zoek het onderwerp (ow)
wie of wat + pv
4. zoek het wg
alle ww in de zin (incl. pv!)
5. zoek het lv 
wie of wat + pv + ow
6. zoek het mv 
aan wie + pv + ow + lv
Het stappenplan
7. zoek de bwb
waar? wanneer? waarom? waardoor? waarheen? hoe?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Menu 1
Check: Je snapt alles helemaal.
Je hebt geen extra uitleg nodig. 
  • Je haalt bij mij een oefentoets en gaat zelfstandig (en dus in stilte) aan de slag.
  • Klaar? Haal een nakijkformulier en kijk zelfstandig na.
  • Ook klaar? Lees in je boek of ga leren. 
Vragen kun je achteraf aan mij stellen.

Menu 2

We bespreken nog wat extra theorie.
  • Je gaat daarna zelfstandig (en dus in stilte) aan de slag met de oefentoets.
  • Klaar? Haal een nakijkformulier en kijk zelfstandig na.
  • Ook klaar? Lees in je boek of ga leren.
Vragen kun je achteraf aan mij stellen.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Menu 3

Vind je het nog lastig?
  • We maken samen de oefentoets.
  • Tijdens het maken kun je vragen stellen. 
  • Na het maken kijk je zelfstandig na. 
  • Klaar? Lees in je boek of ga leren. 


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we deze les doen?
  • Aan de slag met een nieuw thema: helden 
    Jullie gaan in tweetallen aan de slag, daarna maken we opdrachten.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen van de les
Aan het einde van deze les kun je:
  • Open en gesloten vragen herkennen in interviews
  • Hoofdzaken uit een interview halen
  • Informatie en meningen uit een fragment uitleggen
                                          

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Wie herken je? Wie zijn dit?

Wie is er voor jou een held?
Waarom? 

Welke foto past het minst bij dit thema?
Waarom? 

Maak een top 3.
Denken - delen - uitwisselen 

Wie ontbreekt er nog? En waarom? 
timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide

Wie herken je? Wie zijn dit?

Wie is er voor jou een held?
Waarom? 

Welke foto past het minst bij dit thema?
Waarom? 

Maak een top 3.
Denken - delen - uitwisselen 

Wie ontbreekt er nog? En waarom? 
Vragen stellen
In een interview stelt een interviewer vragen om aan informatie te komen. De interviewer kan open en gesloten vragen stellen.

We kijken een filmpje over de theorie. 

(noteer voor jezelf de belangrijkste punten)

Slide 30 - Tekstslide

Wie herken je? Wie zijn dit?

Wie is er voor jou een held?
Waarom? 

Welke foto past het minst bij dit thema?
Waarom? 

Maak een top 3.
Denken - delen - uitwisselen 

Wie ontbreekt er nog? En waarom? 
Aan de slag!
Wat? We maken opdracht 1 en 2 op p. 182-183.
Hoe? We kijken klassikaal de filmpjes.
Je noteert de antwoorden in je schrift.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? Tot we klaar zijn.
Resultaat? Je oefent met de doelen van deze les. 
Klaar? Dan gaan we verder met de opdrachten. 
                                                           

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even checken
We hebben het gehad over open en gesloten vragen. 

  • Mensen geven vooral lange antwoorden bij ........................................................
Deze vragen beginnen vaak met .......................................................................................

  • Op een .................................. vraag is maar één antwoord mogelijk. 
Vaak is dat ........................................................

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen van de les
Je kunt nu:
  • open en gesloten vragen herkennen in interviews
  • hoofdzaken uit een interviewfragment halen
  • informatie en meningen uit een fragment uitleggen

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Je leert voor de toets, zorg dat je expert bent op het gebied van jouw zinsdeel. 

We doen morgen het 1e uur de toets.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies