W21 - 1VH Grammatica H5-2 NN

week 21 (11 t/m 15 mei)
Hallo leerlingen,
Ik hoop dat het goed gaat met jullie. Nog een paar weken en dan gaan we elkaar weer zien. Ik verheug me erop jullie weer in de klas te mogen begroeten. Dat is toch een stuk persoonlijker. We moeten nog even afwachten hoe de lessen ingedeeld gaan worden. We gaan in elk geval ook online verder met de lessen.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

week 21 (11 t/m 15 mei)
Hallo leerlingen,
Ik hoop dat het goed gaat met jullie. Nog een paar weken en dan gaan we elkaar weer zien. Ik verheug me erop jullie weer in de klas te mogen begroeten. Dat is toch een stuk persoonlijker. We moeten nog even afwachten hoe de lessen ingedeeld gaan worden. We gaan in elk geval ook online verder met de lessen.

Slide 1 - Tekstslide

Het is de bedoeling dat iedereen nu online het huiswerk maakt, hier in Lesson-Up en in de ELO. Dat betekent dat je je huiswerk niet meer in je schrift hoeft te maken. De antwoorden krijg je meteen en bij een fout antwoord ga je gewoon verder met dezelfde opdracht, net zolang totdat je het goede antwoord hebt gegeven. Ik zal de antwoordbladen ook deze week weer toevoegen, voor het geval het je nog steeds niet lukt in de ELO je huiswerk te maken.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Grammatica  woordsoorten
Week 21 is maar een korte week en daarom behandelen we alleen het voorzetsel. Met het voorzetsel hebben we al heel vaak in de klas geoefend, dus dit is eigenlijk een herhaling voor jullie. Je leert voorzetsels herkennen en gebruiken. Je weet het verschil tussen voorzetsels en delen van scheidbare werkwoorden. 
                                   Je leest ook je boek voor de PITCH uit !

Slide 8 - Tekstslide

Het voorzetsel
De behandeling van het voorzetsel staat in hoofdstuk 6 van jullie lesboek. Lees het groene stuk op blz. 180 dat over het voorzetsel gaat goed. Maak opdracht 1 en 2 op blz. 181  en opdracht 14 en 15 op blz. 260 (De brug), maar pas ná het lezen van de uitleg in de dia's hierna. Kijk naar de filmpjes en maak de quizvragen. Het is de bedoeling dat je álle opdrachten uit je boek online in de ELO maakt. 

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsels

Slide 10 - Tekstslide

het voorzetsel
Het voorzetsel kan het volgende aangeven:

  • plaats (aan het water, bij de tram, op de boerderij)
  • tijd (na de fietstocht, tijdens de vakantie, gedurende de reis)
  • reden/oorzaak (door de ziekte, vanwege het verlof)                                       

Slide 11 - Tekstslide

0

Slide 12 - Video

Slide 13 - Link

Er zijn ook voorzetsels die een deel vormen van een vaste combinatie, zoals

rekenen op (op iemands hulp rekenen)
met het oog op (met en op zijn voorzetsels)
in verband met (in en met zijn voorzetsels)
naar aanleiding van (naar en van zijn voorzetsels)
in vervolg op (in en op zijn voorzetsels)

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

hoe herken je het voorzetsel
Het staat bijna altijd vóór een lidwoord of een voornaamwoord, bijvoorbeeld een aanwijzend voornaamwoord of een persoonlijk voornaamwoord:

in de trein, in dat pakketje, tussen de rails, over de brug, naast mij, voor hem, naast het huis, achter de school, met de anderen

Slide 16 - Tekstslide

hoe herken je het voorzetsel - 2
Het voorzetsel kan ook áchter het zelfstandig naamwoord staan: die kant uit, het park in, de helling op.
Je ziet dat het voorzetsel dan vaak een richting aangeeft.

Het lidwoord kan ook ontbreken: op tafel, in bed, naar Italië, wegens ziekte.


Slide 17 - Tekstslide

scheidbare werkwoorden
Bij scheidbare werkwoorden, is het losse deeltje géén voorzetsel, maar gewoon een deel van het werkwoord:
De trein komt over 10 minuten aan (aan is géén voorzetsel, want het werkwoord is aankomen, over  is wél een voorzetsel). Maar: bij de gymles hing ik aan de ringen (bij en aan zijn beide voorzetsels). Andere voorbeelden van scheidbare werkwoorden zijn: aankijken, uitzwaaien, afkijken, nadoen, afvegen. 

Slide 18 - Tekstslide

even oefenen
Bekijk het volgende filmpje en doe mee met de voorbeelden die hierin worden gegeven. Vul het voorzetsel in. Daarna maak je de oefening die eronder staat. Je antwoorden kun je aan het eind zelf controleren. Verbeter je fouten!

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

het voorzetsellied
Luister in het volgende filmpje naar het voorzetsellied en maak daarna de oefening die eronder staat. Ook hier kun je de antwoorden aan het eind nakijken.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

vaste voorzetsels
  • Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld: slagen voor een examen, bijdragen aan het resultaat.


  • Er zijn ook uitdrukkingen met een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld: ergens spijt van hebben, akkoord gaan met het voorstel. Dit voorzetsel is dan een deel van een voorzetseluitdrukking.


  • De vaste voorzetsels kun je vinden in een woordenboek. Kijk dan bij het werkwoord of bij het belangrijkste woord in de uitdrukking.

Slide 23 - Tekstslide

vaste voorzetsellijst
In de dia hierna vinden jullie een 'vaste voorzetsellijst' , die ik van internet heb gehaald. Kopieer deze lijst voor jezelf. 
Alle werkwoorden in deze lijst hebben een vast voorzetsel. 
In de dia die erna komt kun je oefenen met een paar werkwoorden uit die lijst.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Slide 26 - Link

vast voorzetsel
De betekenis van het werkwoord verandert soms  met een vast voorzetsel.  Wat is hier het verschil ?
                                                    LACHEN OM
                                 betekent iets heel anders dan 
                                                  LACHEN NAAR

Slide 27 - Tekstslide

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
A
hard
B
tafelpunt
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
tegen

Slide 28 - Quizvraag

Welke van deze woorden is geen voorzetsel?

A
Huis
B
Tussen
C
Na
D
Tijdens

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
Tijdens
B
De
C
Wedstrijd
D
Was

Slide 30 - Quizvraag

Welk voorzetsel hoort bij omgaan?
A
bij
B
met
C
naar
D
uit

Slide 31 - Quizvraag

Welk voorzetsel hoort bij 'kiezen'?
A
uit
B
naar
C
met
D
bij

Slide 32 - Quizvraag

Sleep het juiste voorzetsel naar de open plaats.
Ben kan heel erg opzien                            sollicitatiegespekken.
__________
tegen
met
voor
aan
onder
boven
naar

Slide 33 - Sleepvraag

Vul aan met een voorzetsel:
zorgen ...

Slide 34 - Open vraag

Vul aan met een voorzetsel:
twijfelen ...

Slide 35 - Open vraag

! ! LEZEN ! ! 
Lees volgende week je boek voor de pitch uit. Zodra we weer op school zijn gaan we pitchen. Begin alvast met je hierop voor te bereiden. Ik leg volgende week uit wat ik van jullie verwacht.
Jullie krijgen ook nog een schrijfopdracht voor Fictie, over een ander boek, dat jullie dit jaar al eerder gelezen hebben. Jullie moeten nu drie boeken gelezen hebben. 

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide