In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Grammatica G lijdend en meewerkend voorwerp
Slide 1 - Tekstslide
Programma
- Herhalen stappenplan
5 min
-Lijdend voorwerp
10 min
-Meewerkend voorwerp
10 min
-Klassikaal oefenen
10 min
-Zelfstandig oefenen
40 min
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?
Je weet wat het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp zijn en hoe je kan bepalen welke zinsdelen lijdend en meewerkend voorwerp zijn;
Je kan het lijdend en meewerkend voorwerp in een zin bepalen;
Je kan beredeneren welke zinsdelen het lijdend en meewerkend voorwerp in een zin zijn;
Je kan zelf zinnen zoeken en bedenken die bijzonderheden hebben met lijdende en meewerkende voorwerpen en je kan bij complexe of ongewone zinnen beredeneren wat het lijdend en meewerkend voorwerp zijn.
Slide 3 - Tekstslide
Wat weet je nog over zinsdelen benoemen?
Slide 4 - Woordweb
Stappenplan
Persoonsvorm
Het belangrijkste werkwoord, werkwoord dat verandert als je de vorm of tijd verandert.
Gezegde
Alle werkwoorden in de zin.
Onderwerp
Wie/wat + gezegde.
Lijdend voorwerp
Wie/wat + gezegde + onderwerp.
Meewerkend voorwerp
Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp (+lijdend voorwerp).
Voorzetselvoorwerp
Voorwerp + voorzetsel.
Bijvoeglijkebepaling
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, hoeveel.
Slide 5 - Tekstslide
Voorwerpen
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Iets of iemand ondergaat iets dat wat gedaan wordt.
Het zinsdeel dat iets ontvang.
Wie/wat+onderwerp+gezegde.
Aan of voor wie?
Aan kan je erbij of wegdenken.
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een meewerkend voorwerp en een lijdend voorwerp?
A
Het meewerkend voorwerp komt altijd voor het werkwoord, terwijl het lijdend voorwerp er altijd direct na komt.
B
Een meewerkend voorwerp is altijd een persoon, terwijl een lijdend voorwerp altijd een ding is.
C
Er is geen verschil tussen een meewerkend voorwerp en een lijdend voorwerp.
D
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie of wat iets gedaan wordt, terwijl het lijdend voorwerp aangeeft wat er gedaan wordt.
Slide 7 - Quizvraag
Je kunt een meewerkend voorwerp hebben in een zin zonder lijdend voorwerp.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Kies uit lijdend voorwerp/meewerkend voorwerp. Ik geef jou mijn sleutel. Sleutel =
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp
Slide 9 - Quizvraag
Kies uit lijdend voorwerp/meewerkend voorwerp. Ik geef jou mijn sleutel. jou =
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp
Slide 10 - Quizvraag
Zinsontleden
Joep en Joris hebben aan Sinterklaas een tekening gegeven.
Het vakantiewerk heeft ons vijftig euro opgeleverd.
Slide 11 - Tekstslide
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
De zin van tijd veranderen.
Wie of wat doet er iets?
Alle werkwoorden uit de zin. Incl. PV.
Werkwoorden + naamwoordelijk deel.
Aan wie of voor wie + wg + ow + lv?
Alles wat je nog niet hebt benoemd
Wie of wat + wg + o
Slide 12 - Sleepvraag
Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Kunnen
kleurplaten van kinderen
een aansprekend verhaal
aan mensen
vertellen?
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
o
pv/wg
wg
lv
mv
Slide 13 - Sleepvraag
Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Sommige ouders
kopen
in de dierenwinkel
een huisdier
voor hun kind.
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
o
pv/wg
wg
lv
mv
Slide 14 - Sleepvraag
Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
Met een chartermaatschappij
vlieg
volgens een vaste dienstregeling.
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
je
niet
o
pv/wg
wg
lv
mv
Slide 15 - Sleepvraag
Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
De lovende recensies
beloven
de bioscoopgangers
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
een ontroerende film.
o
pv/wg
wg
lv
mv
Slide 16 - Sleepvraag
Sleep de kaartjes met zinsdelen naar het juiste zinsdeel.
De gezellige winkelier
stond
voor zijn toonbank
Dit zinsdeel zit niet in deze zin.
een verkoopgesprek
te voeren.
o
pv/wg
wg
lv
mv
Slide 17 - Sleepvraag
Oefeningen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Grammatica G lijdend en meewerkend voorwerp, opdracht 5, 7, 8, 11.
-Huiswerk volgende week, Zie LessonUp/Magister/Studiewijzer.
Slide 18 - Tekstslide
Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet wat het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp zijn en hoe je kan bepalen welke zinsdelen lijdend en meewerkend voorwerp zijn.
Je kan het lijdend en meewerkend voorwerp in een zin bepalen.
Je kan zelf zinnen zoeken en bedenken die bijzonderheden hebben met lijdende en meewerkende voorwerpen en je kan bij complexe of ongewone zinnen beredeneren wat het lijdend en meewerkend voorwerp zijn.
Je kan beredeneren welke zinsdelen het lijdend en meewerkend voorwerp in een zin zijn.