Bandopdracht - les 2
1 / 22
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Waar gaat theorieblad 4 over?
Slide 5 - Woordweb
Waarvoor heb je de voortekens nodig?
A
Om een pauze in te lassen
B
Om de noot langer te laten duren
C
De noot wordt halve toon hoger of lager
D
De noot is niet te spelen
Slide 6 - Quizvraag
Van links naar rechts staan hier de voortekens...?
A
kruis-mol-herstellingsteken
B
mol-kruis-herstellingsteken
C
herstellingsteken-kruis-mol
D
mol-herstellingsteken-kruis
Slide 7 - Quizvraag
Zijn de voortkeen
Zijn de voortekens toevallig of vast?
Zijn de voortekens toevallig of vast?
A
Toevallig
B
Vast
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een akkoord?
A
Dat je 1 toon tegelijk speelt
B
Als je meerdere snaren tegelijk aanslaat
C
Een samenklank van meerdere tonen
D
Als je meerdere toetsen tegelijk indrukt
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
hoeveel stapjes zitten er tussen de 3 tonen van een majeur akkoord?
A
4 en 3
B
3 en 4
C
2 en 3
D
3 en 2
Slide 11 - Quizvraag
Welk akkoord hieronder is een majeur akkoord?
A
C
B
Cm
C
Dm
D
Fm
Slide 12 - Quizvraag
Wat is juist?
Het A majeur akkoord
bestaat uit deze drie tonen:
Het A majeur akkoord
bestaat uit deze drie tonen:
A
A + C + E
B
A + D + F
C
A + Cis + E
D
A + Des + F
Slide 13 - Quizvraag
Welk gevoel past het beste bij een mineur akkoord?
A
Blij
B
Verdrietig
Slide 14 - Quizvraag
Wat is juist?
Het D mineur akkoord
bestaat uit deze drie tonen:
Het D mineur akkoord
bestaat uit deze drie tonen:
A
D + F# + A
B
D + F + A
C
D + F# + B
D
D + G + B
Slide 15 - Quizvraag
Wat betekent Tutti?
A
Je zingt alleen
B
Twee mensen zingen tegelijk
C
De blaasinstrumenten spelen
D
Iedereen speelt tegelijk
Slide 16 - Quizvraag
Contrast betekent....
A
veronderstelling
B
tegenstelling
C
samenstelling
D
opstelling
Slide 17 - Quizvraag
Welk contrast hoor je ? Opgave
A
hoog -laag
B
hard zacht
C
kort lang
D
veel - weinig
(instrumenten)
