rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen
Slide 3 - Tekstslide
Kun je een aantal verzekeringen noemen?
Slide 4 - Woordweb
Slide 5 - Tekstslide
Verzekeringen
Voorbeelden van verzekeringen
inboedelverzekering (inrichting)
opstalverzekering (koophuis)
fietsverzekering
reisverzekering
zorgverzekering (is verplicht)
WA-verzekering voor een brommer, scooter of auto (Wettelijke Aansprakelijkheid is verplicht)
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Verzekering
Een verzekering sluit je af als je kans hebt op schade en je wilt dat die schade vergoed wordt door de verzekering.
Als bewijs dat je de verzekering hebt afgesloten, ontvang je een polis. Daarin staat wat je verzekerd hebt en hoe hoog de premie is. Ook krijg je een bijlage met uitleg over de verzekering, de polisvoorwaarden.
Slide 8 - Tekstslide
Premie
De premie is het bedrag dat je voor de verzekering moet betalen. Hoe meer risico, des te hoger de premie.
Soms moet je een deel van de schade zelf betalen. Dat is het eigen risico.
Met een eigen risico hoeft de verzekeringsmaatschappij minder te vergoeden. Daarom hoef je dan minder premie te betalen.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Er bestaan veel verschillende soorten verzekeringen. Sommige zijn verplicht.
Welke van de volgende verzekeringen is verplicht?
A
WA-verzekering voor een scooter
B
Inboedelverzekering
C
reisverzekering
D
Fietsverzekering
Slide 11 - Quizvraag
Gemiddeld worden er in een jaar 2 op de 100 fietsen gestolen. De gemiddelde waarde van een verzekerde fiets is € 750.
Hoeveel geld moet de verzekeraar in een jaar vergoeden als er 100 fietsen verzekerd zijn?
A
€ 750
B
€ 1.500
C
€ 7.500
D
€ 75.000
Slide 12 - Quizvraag
Gemiddeld worden er in een jaar 2 op de 100 fietsen gestolen. De gemiddelde waarde van een verzekerde fiets is € 750.
Hoeveel premie moet elke verzekeraar daarvoor per jaar betalen?
A
€ 5
B
€ 10
C
€ 15
D
€ 20
Slide 13 - Quizvraag
Lynn heeft een reisverzekering. Tijdens haar vakantiereis raakt ze haar koffers kwijt. Ze heeft een schade van € 260. Haar eigen risico is € 50.
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen
Slide 15 - Tekstslide
Maakwerk voor de volgende keer
Paragraaf 2.4 Verzekeren, hoezo?
opgaven 46, 47, 48, 49, 51, 52, 53, 54, 55 en 56
(vanaf pagina 52) maken in je schrift
Slide 16 - Tekstslide
Opgave 48 (fietsverzekering)
a. Milan heeft een nieuwe fiets van € 675. Hij verzekert zijn fiets voor diefstal en beschadiging voor vijf jaar.
Hoeveel premie betaalt hij?
€ 292
b. Bas koopt een nieuwe fiets van € 750. Hij verzekert zijn fiets voor drie jaar tegen diefstal en beschadiging.
Hoeveel premie betaalt hij?
€ 222
c. Imane heeft een nieuwe fiets van € 500. Zij verzekert haar fiets voor diefstal voor drie jaar.
Hoeveel premie betaalt zij?
€ 135
Slide 17 - Tekstslide
Opgave 56 (zorgverzekering)
a. Bereken voor A en voor B hoeveel Lea in een jaar kwijt is aan premie als ze de premie per maand betaalt.
A € 85,61 × 12 = € 1.027,32 per jaar
B € 120,31 × 12 = € 1.443,72 per jaar
b. Hoeveel kost het haar bij A en bij B als zij de premie voor een heel jaar in één keer betaalt?
de korting is bij A en B is 2%
A korting 2 ÷ 100 × € 1.027,32 = € 20,55
A premie € 1.027,32 – € 20,55 = € 1.006,77
B korting 2 ÷ 100 × € 1.443,72 = € 28,87
B premie 1.443,72 – € 28,87 = € 1.414,85
c. Zou jij kiezen voor verzekering A of B? Leg je keuze uit.
Verzekering A als je weinig ziektekosten verwacht. Je betaalt minder premie en als je geen kosten hebt, bespaar je daarmee veel geld.
Verzekering B als je weinig financieel risico wilt lopen. Je betaalt wel meer premie, maar als je hoge kosten hebt, krijg je daar een groot deel van vergoed.
Slide 18 - Tekstslide
Minimale toetsvoorbereiding
nadat je alle opgaven de afgelopen weken gemaakt en gecontroleerd hebt
leer de formules op pagina 38 (saldo), 43 (rentebedrag) en 50 (percentage)
leer de samenvatting op pagina 56
leer de begrippen op pagina 57
maak de rekenopdrachten online
maak de oefentoets online
doe nog een aantal herhalingsopdrachten op pagina 60/61 (minimaal 2 per paragraaf)
doorloop nogmaals de LessonUps die we in de lessen behandeld hebben (zie Som)
controleer tenslotte met de leerdoelen in GPL paragraaf 2.1 t/m 2.4 op www.lauwerscollege.ldgo.nl of je de stof voldoende kent en begrijpt