Les 1 - Nederlands Hoofdletters

         Fase 2                                                        
Les 1 - Nederlands
Wanneer gebruik je hoofdletters? 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

         Fase 2                                                        
Les 1 - Nederlands
Wanneer gebruik je hoofdletters? 

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van deze les weet je wanneer je hoofdletters moet gebruiken (en wanneer niet!)
LESDOEL:

Slide 2 - Tekstslide

2 regels: 
Je gebruikt een hoofdletter:

1. Om aan te geven wanneer de nieuwe zin begint. 
2. Om eigen namen te benadrukken

Slide 3 - Tekstslide

Begin van de zin: 
Om een nieuwe zin aan te geven begin je met een hoofdletter. 
Een hoofdletter komt ook altijd na een punt

Slide 4 - Tekstslide

Eigen namen
Janneke Havermans, Albert Heijn, Philips 

Jos van Boven, Chantal van der Boom

meneer Van Boven
mevrouw Van der Boom 


Slide 5 - Tekstslide

Heilige personen
God, Allah, de Bijbel, de Koran...

christenen, moslims, joden


Slide 6 - Tekstslide

Aardrijkskundige namen
Landen en steden/dorpen met een hoofdletter:

Amsterdam, Amsterdamse grachten



Slide 7 - Tekstslide

Feestdagen 
Kerstmis, Sinterklaas, Pasen

kerstboom, paasei, nieuwjaarsdag


Slide 8 - Tekstslide

Instellingen & merken
Adidas, Coca-Cola, de Tweede Kamer




Slide 9 - Tekstslide

Geen hoofdletters!!


  • Bij namen van dagen (maandag, dinsdag, woensdag, etc.)
  • Bij namen van maanden (januari, februari, maart, etc.)
  • Bij namen van seizoenen (herfst, lente, winter, zomer)
  • Bij namen van windstreken (oost, west, zuid, noordwest, etc.)


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Tekstslide

Hoe schrijf je:
mevrouw havermans
A
Mevrouw havermans
B
Mevrouw Havermans
C
mevrouw Havermans

Slide 13 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
engelse drop
A
Engelse drop
B
engelse drop
C
Engelse Drop
D

Slide 14 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
januari
A
Januari
B
januari

Slide 15 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
maarten van der aa
A
Maarten van der aa
B
maarten Van der Aa
C
Maarten Van Der Aa
D
Maarten van der Aa

Slide 16 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
's avonds ga ik slapen
A
's avonds ga ik slapen.
B
's Avonds ga ik slapen.
C
'S avonds ga ik slapen.

Slide 17 - Quizvraag

Hoe schrijf je:
ik ga met kerstmis skiën in oostenrijk

A
Ik ga met Kerstmis skiën in Oostenrijk
B
Ik ga met kerstmis skiën in Oostenrijk
C
Ik ga met Kerstmis skiën in oostenrijk
D
ik ga met kerstmis skiën in oostenrijk

Slide 18 - Quizvraag

Noteer deze zinnen (mét hoofdletters) 
1. in de zomer ga ik op vakantie naar het noorden van frankrijk
2. mijn opa frits verstopt ieder jaar met pasen de paaseieren
3. ik drink graag cola van het merk coca-cola

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht: 
Je krijgt van je docent een aantal strookjes...


Slide 20 - Tekstslide

Is het lesdoel behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll